Afsluitende les BDV klas 2

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekend het begrip crediteuren?
A
Partijen waarbij het bedrijf nog te betalen rekeningen heeft openstaan
B
Bedragen die in een bepaalde periode je winst verminderen
C
Bezittingen die niet worden gefinancierd door vreemd vermogen
D
Bedrijven of personen die goederen of diensten hebben afgenomen, maar deze nog niet betaald hebben

Slide 2 - Quizvraag

Wat voor een belasting betaald een VOF en eenmanszaak
A
Inkomstenbelasting
B
Vennootschapsbelasting
C
Inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting
D
Geen belasting

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een verschil tussen een stichting en een bv?
A
Een stichting heeft geen doel, een bv wel.
B
Het doel van een bv is meestal (maximale) winst, het doel van een stichting is niet-winstgevend.
C
Een bv is geen rechtspersoon, een stichting is dat wel.
D
Een stichting is geen rechtspersoon, een bv is dat wel.

Slide 4 - Quizvraag

Welke ondernemingsvorm is een rechtspersoon?
A
CV
B
NV
C
VOF
D
Eenmanszaak

Slide 5 - Quizvraag

Onder welke categorie valt een debiteur?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Vlottende activa
D
Vaste activa

Slide 6 - Quizvraag

Welke stelling klopt NIET ?
A
Een balans is altijd in evenwicht
B
Een balans is een momentopname
C
Een balans heeft een debetzijde en een creditzijde
D
Een balans wordt altijd opgemaakt op 31 december

Slide 7 - Quizvraag

Liquide middelen
Vaste activa
Vlottende activa
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Gebouw
Bedrijfsterrein
Rabobank rekening
Kas
Debiteuren
Aandelen
Lening (5 jaar)
Hypothecaire lening
Crediteuren
Lening (<1 jaar)

Slide 8 - Sleepvraag

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 9 - Quizvraag

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 10 - Quizvraag

De brutowinst is €500; de nettowinst is €200. Hoe groot zijn de overige kosten?
A
€700
B
Kun je niet uitrekenen met deze gegevens
C
€300
D
€100

Slide 11 - Quizvraag

Omzet =
A
afzet x consumentenprijs
B
afzet x inkoopprijs
C
afzet x verkoopprijs
D
afzet x btw

Slide 12 - Quizvraag

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Ontvangen per bank van debiteuren €6.400.
A
Debiteuren -€6.400 Kas -€6.400
B
Debiteuren +€6.400 Bank +€6.400
C
Debiteuren -€6.400 Bank +€6.400
D
Debiteuren +€6.400 Kas -€6.400

Slide 13 - Quizvraag

Wat is afschrijving
A
Hetzelfde als aflossing
B
De kosten van een grote uitgave verdelen over verschillende jaren
C
De kosten van een grote uitgave verdelen over de gebruiksjaren
D
De kosten van een grote uitgave verdelen over de tijd zolang dat je ondernemer bent

Slide 14 - Quizvraag

Onder welke categorie valt een hypothecaire lening?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Lang vreemd vermogen
D
Kort vreemd vermogen

Slide 15 - Quizvraag

Toegerekende kosten zijn ....

Slide 16 - Open vraag

Sterkte punten, in een bedreigende omgeving moet je:
A
Elimineren
B
Verdedigen
C
Verbeteren
D
Uitbouwen

Slide 17 - Quizvraag

Zwakke punten, in een kansrijke omgeving, moet je:
A
Verdedigen
B
Verbeteren
C
Elimineren
D
Uitbouwen

Slide 18 - Quizvraag

De linkerkant van de balans wordt ook wel passiva genoemd
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide