NT2 - 13 mrt 23

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

NT2

Lesplanning

Lesdoel

Herhaling lesstof / Instructie (theorie) 

Zelfstandig werken

Einde les

Lesdoel

Je hebt geen vragen meer over de theorie van de vorige les(sen):

• Je kent het alfabet, de hoofdletters, leestekens, moeilijke medeklinkers, klorte & lange klanken, spelling -ui-, -eu-, -oe-
• Je kent de algemene spellingsregels en de werkwoordsvormen van het werkwoord 'hebben'.
• Je kunt tellen en weet de dagen van de week en de maanden van het jaar.
• Je weet het verschil tussen woorden met -ch- en -sch-
• Je kent de juiste werkwoordvormen.

Daarna gaan we verder waar jullie gebleven zijn! 

Weet je het nog?

Luister & vul in: a, aa, e, ee, u, uu, o, oo

1. b..s                            8. k....s

2. tr....n                         9. gr....t

3. m..n                          10. v..k

4. v....r

5. p..n

6. m....s

7. k..p

Schrijf de goede vorm van het werkwoord 'zijn'

1. Hij ........ mijn broer.

2. U....... mijn moeder.

3. Jij ...... een goede voetballer.

4. Wij ...... klasgenoten.

5. Jullie...... aardig.

Schrijf de hoofdletters en leestekens (punten)

op de goede plaats: 

1. zij komt uit turkije

2. wij werken in amsterdam

3. mag ik een koekje pakken

 

4. lisa doet het raam open

Schrijf de goede vorm van het werkwoord 'hebben'

1. Hij ........ een broer.

2. Ik ....... zin in eten.

3. Jij ...... leuke klasgenoten.

4. Wij ...... een leuk weekend gehad.

5. Jullie...... goed gewerkt.

Vul de juiste dagen en woorden in

1. maandag, dinsdag, ........... en donderdag.

2. zaterdag, zondag, ............. en dinsdag.

3. Een ......... heeft zeven dagen.

4. Het is ......... maandag. Morgen is het dinsdag.

5. dinsdag, woensdag, donderdag en .......

 

Vul het juiste vraagwoord in

Kies uit: Hoeveel, waar, wat, wanneer, wie

1. ......... woon jij?

2. .......... jaar is hij?

3. ......... lees jij?

4. ......... is jouw docent?

5. ......... is de les afgelopen?

schrijf de goede werkwoordsvorm op

1.  zwemmen        -> jullie......               8. schrijven -> ik .........

2. typen                 -> jullie.......               9. kiezen       -> jij ........

3. begrijpen         -> ik ........                  10. spreken   -> u .........

4. drinken            -> hij .........                 11. zitten        -> ik ........

5. wonen              -> jij .......                     12. beginnen -> wij.......

6. zeggen             -> wij.......

7. spellen           -> zij .........

 

Maak goede zinnen met de woorden

1.  schrijf | ik | met een potlood |

2. druk |  mijn straat | is |

3. Lisa en Sam | in een flat | wonen

4. gaat | naar school | Joost

5. op de bank | zit | Floor

 

Vul in

1.  vierde, ......., zesde

2. achtste, negende, ........

3. ........, tweede, derde

4. Juni is de ...... maand van het jaar.

5. zondag is de ......  dag van de week.

 

Zelfstandig werken

Taalcompleet verder werken

- in stilte 

- vragen?-> vinger opsteken -

Einde les

Korte samenvatting

Nog vragen?

Huiswerk - > zie SOM!

bij vragen: [e-mail]