Grammatica herhaling van klas 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Nederlands
Grammatica 
Herhaling klas 1

Herhaling

Aan de hand van de volgende vragen gaan we kijken wat jullie nog weten. 

We beginnen met het stappenplan van de zinsontleding.

Stap 1

Stap 2

Stap 3

Stap 4

Stap 5

Stap 6

Stap 7

Zoek de pv

Verdeel de zin in zinsdelen

Zoek het wwg/nwg

Zoek het onderwerp

Zoek het lv

Zoek het mv

Zoek de bwb/bwb's

of NWG - alle werkwoorden in de zin, waarvan één kww + rest van de werkwoorden en een naamwoord. 

/nwg

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?

1. Wij aten vroeger altijd om zes uur.

1. Wij aten / vroeger /altijd / om zes uur.
2. Wij / aten / vroeger / altijd / om zes uur.
3. Wij /aten /vroeger altijd om zes uur.
4. Wij /aten /vroeger altijd /om zes uur.

Benoem de zinsdelen: Wij / aten / vroeger / altijd / om zes uur.
pv=
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?

2. Jij moet de planten niet verwaarlozen.

1. Jij moet / de planten/ niet verwaarlozen.
2. Jij /moet /de /planten /niet verwaarlozen.
3. Jij /moet/ de planten niet verwaarlozen.
4. Jij / moet / de planten / niet / verwaarlozen.

Benoem de zinsdelen: Jij /moet /de planten /niet /verwaarlozen.
pv =
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?

3. Jullie krijgen volgende week een proefwerk.

1. Jullie /krijgen /volgende week een proefwerk.
2. Jullie/krijgen /volgende /week /een/ proefwerk.
3. Jullie /krijgen /volgende week /een proefwerk.
4. Jullie /krijgen /volgende week een/ proefwerk.

Benoem de zinsdelen: Jullie /krijgen /volgende week /een proefwerk.
pv =
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?

 4. Langzaam reed de witte auto langs de stoeprand.

1. Langzaam /reed /de witte auto/ langs de stoeprand.
2. Langzaam reed /de /witte/ auto langs de stoeprand.
3. Langzaam /reed /de witte auto langs /de/ stoeprand.
4. Langzaam /reed /de witte auto langs de stoeprand.

Benoem de zinsdelen: Langzaam /reed /de witte auto/ langs de stoeprand..
pv =
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?

 5. Ik heb hem duidelijk de waarheid gezegd.

1. Ik/ heb /hem duidelijk de /waarheid gezegd.
2. Ik heb /hem /duidelijk /de waarheid gezegd.
3. Ik /heb /hem /duidelijk /de waarheid/gezegd.
4. Ik /heb/ hem /duidelijk de waarheid gezegd.

Benoem de zinsdelen: /Ik/ heb /hem /duidelijk/ de waarheid/ gezegd.
pv =
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Er volgen nu nog 5 zinnen die je gaat ontleden.

Nu worden de zinsdeelstrepen niet meer als hint gegeven.

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?

6. De prestaties van het hockeyteam bezorgen onze school een goede naam.

1. De prestaties van het hockeyteam/ bezorgen /onze school /een goede naam.
2. De prestaties van het hockeyteam /bezorgen/ onze /school /een goede /naam.
3. De prestaties van het hockeyteam/ bezorgen /onze school een /goede naam.
4. De prestaties /van het hockeyteam/ bezorgen /onze school /een goede naam.

Benoem de zinsdelen: De prestaties van het hockeyteam zouden onze school een goede naam kunnen bezorgen.
pv =
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?

7. Ieder jaar organiseert de voetbalvereniging een geweldige feestavond.

1. Ieder jaar /organiseert /de/ voetbalvereniging /een /geweldige feestavond.
2. Ieder /jaar /organiseert de voetbalvereniging /een geweldige feestavond.
3. Ieder jaar /organiseert/ de voetbalvereniging een /geweldige feestavond.
4. Ieder jaar /organiseert/ de voetbalvereniging /een geweldige feestavond.

Benoem de zinsdelen: Ieder jaar organiseert de voetbalvereniging een geweldige feestavond.
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?

8. Op die avond bieden de senioren de kinderen een feestprogramma aan.

1. Op die avond /bieden /de /senioren de kinderen /een /feestprogramma aan.
2. Op die avond /bieden /de senioren/ de kinderen /een feestprogramma /aan.
3. Op die avond /bieden /de senioren de kinderen /een feestprogramma aan.
4. Op die avond bieden /de senioren/ de kinderen /een feestprogramma/ aan.

Benoem de zinsdelen: Op die avond bieden de senioren de kinderen een feestprogramma aan.
pv=
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?

9. Geef mij mijn snoep terug!

1. Geef /mij /mijn /snoep /terug!
2. Geef mij /mijn /snoep terug!
3. Geef mij mijn/ snoep /terug!
4. Geef/ mij /mijn snoep /terug!

Benoem de zinsdelen: Geef mij mijn snoep terug!
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?

10. Heb jij die tekening aan de muur gehangen?

1. Heb/ jij /die tekening /aan de muur/ gehangen?
2. /Heb /jij /die /tekening /aan de muur gehangen?
3. Heb/ jij /die tekening aan de muur/ gehangen?
4. Heb /jij /die tekening/ aan /de muur gehangen?

Benoem de zinsdelen: Heb jij die tekening aan de muur gehangen?
pv =
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Benoem het zinsdeel tussen haakjes.

Natuurlijk wil ik vanavond (je band) plakken!

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Benoem het zinsdeel tussen haakjes.
Heb je (je werkstuk) al ingeleverd bij de docent wiskunde?

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Benoem het zinsdeel tussen haakjes.
Je kunt het ook (aan mij) geven.

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Benoem het zinsdeel tussen haakjes.

Mijn moeder (kookte) gisteren spaghetti.

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Benoem het zinsdeel tussen haakjes.

(Staat) je favoriete beker op de kast?

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Benoem het zinsdeel tussen haakjes.

(Mij) moet je dat niet vragen!

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Benoem het zinsdeel tussen haakjes.

Mevrouw Verberk wil dat we (onze boekverslagen) ook nog printen!

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
(De docent) geschiedenis vertelde vanmorgen over propaganda en totalitaire regimes.

1. ja
2. nee

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
(In de kantine van de school) staat een enorme kerstboom!

1. ja
2. nee

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
Koude thee vind (ik) echt niet lekker.

1. ja
2. nee

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
Ruben kan hartstikke (goed) tekenen!

1. ja
2. nee

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
De bakker op de hoek van de straat verkoopt (heerlijke oliebollen met een speciale vulling.)

1. ja
2. nee

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
Ik eet oliebollen het liefst met (veel poedersuiker).

1. ja
2. nee

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
Zijn er nog van (die koekjes) met nootjes erop?

1. ja
2. nee

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
Yvette loopt (op schoenen met neonlichtjes onder de zool.).

1. ja
2. nee

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
(Op de hoek van de straat) staat een oliebollenkraam.

1. ja
2. nee

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
Morgen moet ik (een heleboel) huiswerk maken.

1. ja
2. nee

Einde van deze les

Vragen? Stel ze via Teams of in het lokaal.

Nog meer oefenen voor grammatica?

Zinsontleding

• www.cambiumned.nl/theorie/grammatica/zinsdelen

 
Woordsoortbenoemen 

• www.cambiumned.nl/theorie/grammatica/woordsoorten