Fictie klas 2 les 3 Verwikkelingen in een tekst en thema

Fictie klas 2 les 3 Verwikkelingen in een tekst en thema
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fictie klas 2 les 3 Verwikkelingen in een tekst en thema

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Ik beschrijf situaties en verwikkelingen in een tekst.
- Ik benoem het thema van de tekst.

Slide 2 - Tekstslide

Spanningsvragen
Als een verhaal vragen oproept:
Hoe gaat het verhaal verder?
Wat zal er met de hoofdpersoon gebeuren?
Hoe zal het verhaal eindigen?

Je moet verder lezen om antwoord te krijgen op die vragen. Spanningsvragen wil de schrijver oproepen om de entertainmentwaarde van een boek te vergroten.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe wordt er spanning opgebouwd in een verhaal?

Slide 4 - Open vraag

Spanningsboog
Een spanningsboog is een denkbeeldige lijn die loopt van het begin van een verhaal tot het einde. Wanneer er een spannende situatie is, gaat de lijn omhoog. Bij een ontspannende situatie gaat de lijn omlaag. 
De schrijver probeert de boog zo vorm te geven dat jij blijft doorlezen.

Slide 5 - Tekstslide

Situaties in een verhaal
Bij situaties in een verhaal draait het om gebeurtenissen. Wat gebeurt er precies?
Bijna ieder verhaal bestaat uit vijf punten:

de beginsituatie
het probleem
het midden
de climax
de eindsituatie

Slide 6 - Tekstslide

Situaties (vervolg)
In de beginsituatie leer je de hoofdpersoon kennen. Dit is de situatie die zal veranderen tijdens het verhaal. 
Dan gebeurt er iets wat de beginsituatie verandert: het verhaal komt in beweging. Dit noemen we het probleem
Het midden: Het verhaal breidt in het midden voort op het probleem. Wat zijn de gevolgen van het probleem? 
Uiteindelijk belandt de hoofdpersoon in een dieptepunt: alles lijkt verloren. 
Er volgt een situatie (de climax) waar het draait om 'alles of niets'. Kan hij zijn probleem oplossen? 
In de eindsituatie wordt het leven van de hoofdpersoon weer beter (net als in de beginsituatie).  

Slide 7 - Tekstslide

Verwikkelingen in een tekst
Bij verwikkelingen gaat het echt om wat er gebeurt tussen personages. Hoe verloopt de relatie tussen personages.

Voorbeeld:
Gianni en buurman Kees kennen elkaar al drie jaar. In die tijd hebben ze meerdere keren met elkaar te maken gehad. De eerste keer was toen Gianni in zijn huis trok. Kees vond dat Gianni teveel lawaai maakte tijdens de verhuizing. Gianni, een heethoofd, werd daar boos om. Erg gezellig werd het contact vervolgens niet. Toen de hond van Kees vervolgens de voortuin van Gianni vernielde, was de relatie helemaal verzuurd. 

Slide 8 - Tekstslide

Hoe vertel je verwikkelingen of situaties?
  1. Je vertelt eerst welke personages er een rol in spelen.
  2.  Je vertelt waar in het boek deze situatie of verwikkeling plaatsvindt (aan het begin van het verhaal, na die andere gebeurtenis, ...).
  3.  Je vertelt in logische stappen de situatie of verwikkeling. Wie deed wat en wanneer en hoe reageerde de ander daarop?

Slide 9 - Tekstslide

Thema
Vaak kun je overkoepelend zeggen waar een verhaal over gaat. Als dit in één of een paar woorden te benoemen is, noem je dit het thema van het verhaal.
 



Een thema is een korte algemene, vaak abstracte beschrijving van een verhaal. Het is vaak iets waar bijna alle mensen mee te maken hebben; een 'algemene waarheid'.
Het thema betreft het centrale 'probleem' in een verhaal.

Bijvoorbeeld: 'Eenvoud, eerlijkheid en deugdzaamheid zullen uiteindelijk worden beloond' (thema van het sprookje Assepoester).



Slide 10 - Tekstslide

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 11 - Open vraag

Wat waren de leerdoelen?
- Ik beschrijf situaties en verwikkelingen in een tekst.
- Ik benoem het thema van de tekst.

Slide 12 - Tekstslide

Waar wil je nog extra uitleg over?

Slide 13 - Open vraag