4.4 Vermogen en Energie

Hoofdstuk 4
4.4 Vermogen en energie
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4
4.4 Vermogen en energie

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  1. Herhaling 4.3 
  2. Uitleg paragraaf 4.4  
   4. Opdrachten 4.4  maken
 

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling 4.3 (serie/parallelschakeling)
  1. Teken een schakelschema van een serieschakeling met 2 lampjes, een batterij en een stroommeter.

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling 4.3 (serie/parallelschakeling)
  1. Teken een schakelschema van een parallelschakeling met 3 lampjes, 1 batterijen en een open schakelaar die zorgt dat lampje 3 gaat branden. 

Slide 4 - Tekstslide

De batterij levert 9 V, hoeveel volt krijgt lampje 1
A
3 V
B
4,5 V
C
6V
D
9 V

Slide 5 - Quizvraag

De batterij levert 300mA, hoeveel mA krijgt lampje 3
A
300 mA
B
100 mA
C
150 mA
D
50 mA

Slide 6 - Quizvraag

Spanning is een grootheid. Wat is de eenheid van spanning?
A
U
B
V
C
u
D
A

Slide 7 - Quizvraag

Waar hoort de stroommeter om de stroom door lampje 1 te meten?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 8 - Quizvraag

Welk antwoord is juist?
A
Een batterij levert een stroom
B
Een batterij raakt nooit leeg
C
Een batterij is milieu vriendelijk
D
Een batterij heeft 2 + aansluitingen

Slide 9 - Quizvraag

Waar moet je een schakelaar plaatsen als je alleen lampje A aan en uit zou willen zetten met een schakelaar?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 10 - Quizvraag

Waar moet je een schakelaar plaatsen als je lampje A en B aan en uit zou willen zetten met een schakelaar?
A
1
B
2
C
3
D
5

Slide 11 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 3 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje

Slide 12 - Quizvraag

Leerdoelen 4.4
  • De leerling kent het begrip vermogen en kan dit uitleggen. 
  • De leerling kent de formule P = U x I en kan hiermee rekenen.


Slide 13 - Tekstslide

Vermogen
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.

Slide 14 - Tekstslide

Vermogen
Een apparaat met een klein vermogen, gebruikt per 
seconde weinig energie. 


Maar een apparaat met een GROOT vermogen gebruikt 
per seconde veel energie.

Slide 15 - Tekstslide

4.4 Vermogen
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.

Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U).
Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.

Het vermogen (P) hangt óók af van: De stroomsterkte (I).
Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.
                          

Slide 16 - Tekstslide

4.4 Formule van vermogen
                      Vermogen  = spanning x stroomsterkte
   symbool:           P         =       U            x               I 
   eenheid:   Watt (W)   =    Volt (V)   x         Ampere (A)

Slide 17 - Tekstslide

Vermogen
Als we dus de spanning (U) invullen in Volt (V), en de stroomsterkte (I) in Ampere (A). Dan krijgen we het vermogen (P) in Watt (W).

Apparaten met een groot vermogen verbruiken dus meer elektriciteit en zullen dus sneller de batterij of accu waarop ze werken opmaken. Denk aan het heel helder zetten van je smartphone scherm. Het vermogen is dan groot, dus de accu zal sneller leeg raken. 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Vermogen = spanning x stroom
 Watt = Volt x Ampère
Let op! Soms moet je  eerst milliampère  omrekenen naar ampère!
 Van mA naar A: delen door 1000

Slide 20 - Tekstslide

Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact (230 V). Wat is de stroomsterkte door de magnetron?
A
7,8 A
B
8,4 A
C
8,0 A
D
4,5 A

Slide 21 - Quizvraag

Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
Gegeven: U = 12V
                      I = 5A
Gevraagd: P in W
Formule: P = U x I
Berekening: P = 12 x 5
Antwoord: P = 60 W


Slide 22 - Tekstslide

Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
A
50 W
B
50 V
C
60 W
D
60 A

Slide 23 - Quizvraag

Oefenen
Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?
Gegeven: P = 1800 W
                      U = 230 V
Gevraagd: I in A
Formule: I = P : U
Berekening: I = 1800 : 230
Antwoord: I = 7,8 A

Slide 24 - Tekstslide

Formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte

Slide 25 - Quizvraag

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 26 - Quizvraag

Juist/onjuist:
Apparaten met een klein vermogen zijn energiezuiniger dan apparaten met een groot vermogen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Op de verpakking van een lampje staat: 12 V / 0,5 A.
Bereken het vermogen.
A
24W
B
12W
C
6W
D
60W

Slide 28 - Quizvraag

Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet (230V) werkt.
A
345 W
B
345000 W
C
0,345 W
D
3,45 W

Slide 29 - Quizvraag

Koffiezet apparaat is aangesloten op het lichtnet. Het apparaat neemt 3 A op. Bereken het vermogen (P).
A
3W.s
B
690W
C
230W
D
690kW

Slide 30 - Quizvraag

Maken Paragraaf 4
Maken paragraaf 4.4 vraag: 1, 2, 3, 5, 6 en 8

Slide 31 - Tekstslide