4.4 Vermogen en Energie

Hoofdstuk 4
4.4 Vermogen en energie
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4
4.4 Vermogen en energie

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  1. Herhaling 4.3 
  2. Uitleg paragraaf 4.4  
   4. Opdrachten 4.4  maken
 

Slide 2 - Tekstslide

Top 5 Toets H3 (2HA)
  1. Iris D (9,0)
  2. Mika (8,7)
  3. Quinten (8,2)
  4. Brent + Gino + Iza (7,9)
  5. Natalia + Milan (7,7)

Slide 3 - Tekstslide

Top 5 Toets H3 (2HE)
  1. Trisha (8,6)
  2. Wiktoria (8,3)
  3. Nynke (8)
  4. Patrick (7,8)
  5. Leonard + Zohal (7,2)

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling 5.3 (serie/parallelschakeling)
  1. Teken een schakelschema van een serieschakeling met 2 lampjes, een batterij en een stroommeter.
  2. Teken een schakelschema van een parallelschakeling met 3 lampjes, 2 batterijen en een gesloten schakelaar.

Slide 5 - Tekstslide

Spanning is een grootheid. Wat is de eenheid van spanning?
A
U
B
V
C
u
D
A

Slide 6 - Quizvraag

Waar hoort de stroommeter om de stroom door lampje 1 te meten?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 7 - Quizvraag

Welk antwoord is juist?
A
Een batterij levert een stroom
B
Een batterij raakt nooit leeg
C
Een batterij is milieu vriendelijk
D
Een batterij heeft 2 + aansluitingen

Slide 8 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 3 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje

Slide 9 - Quizvraag

Planning
9-1 (vandaag): paragraaf 5.4

16-1: alles af. Aan het werk met de testjezelf

23-1: Praktische toets - daarna theorie herhalen

30-1: Theoretische toets

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen 4.4
  • De leerling kent het begrip vermogen en kan dit uitleggen. 
  • De leerling kent de formule P = U x I en kan hiermee rekenen.


Slide 11 - Tekstslide

Vermogen
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.

Slide 12 - Tekstslide

Vermogen
Een apparaat met een klein vermogen, gebruikt per 
seconde weinig energie. 


Maar een apparaat met een GROOT vermogen gebruikt 
per seconde veel energie.

Slide 13 - Tekstslide

4.4 Vermogen
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.

Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U).
Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.

Het vermogen (P) hangt óók af van: De stroomsterkte (I).
Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.
                          

Slide 14 - Tekstslide

4.4 Formule van vermogen
                      Vermogen  = spanning x stroomsterkte
   symbool:           P         =       U            x               I 
   eenheid:   Watt (W)   =    Volt (V)   x         Ampere (A)

Slide 15 - Tekstslide

Vermogen
Als we dus de spanning (U) invullen in Volt (V), en de stroomsterkte (I) in Ampere (A). Dan krijgen we het vermogen (P) in Watt (W).

Apparaten met een groot vermogen verbruiken dus meer elektriciteit en zullen dus sneller de batterij of accu waarop ze werken opmaken. Denk aan het heel helder zetten van je smartphone scherm. Het vermogen is dan groot, dus de accu zal sneller leeg raken. 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Vermogen = spanning x stroom
 Watt = Volt x Ampère
Let op! Soms moet je  eerst milliampère  omrekenen naar ampère!
 Van mA naar A: delen door 1000

Slide 18 - Tekstslide

Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?


Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?

Slide 19 - Tekstslide

Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
Gegeven: U = 12V
                      I = 5A
Gevraagd: P in W
Formule: P = U x I
Berekening: P = 12 x 5
Antwoord: P = 60 W


Slide 20 - Tekstslide

Oefenen
Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?
Gegeven: P = 1800 W
                      U = 230 V
Gevraagd: I in A
Formule: I = P : U
Berekening: I = 1800 : 230
Antwoord: I = 7,8 A

Slide 21 - Tekstslide

Formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte

Slide 22 - Quizvraag

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 23 - Quizvraag

Juist/onjuist:
Apparaten met een klein vermogen zijn energiezuiniger dan apparaten met een groot vermogen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Op de verpakking van een lampje staat: 12 V / 0,5 A.
Bereken het vermogen.
A
24W
B
12W
C
6W
D
60W

Slide 25 - Quizvraag

Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet werkt.
A
345 W
B
345000 W
C
0,345 W
D
3,45 W

Slide 26 - Quizvraag

Koffiezet apparaat is aangesloten op het lichtnet. Het apparaat neemt 3 A op. Bereken het vermogen (P).
A
3W.s
B
690W
C
230W
D
690kW

Slide 27 - Quizvraag

Maken Paragraaf 4
Bestuderen theorie 4.4 + maken opgaven 4.4
Paragraaf 4.3 nog niet af? Maak het dan eerst af.

Wat je niet af hebt in de les is huiswerk!


Slide 28 - Tekstslide