L'imparfait

Programme
  • On parle
  • L'imparfait
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Programme
  • On parle
  • L'imparfait

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est ce que dit la dame et que répond l'homme? 

Slide 2 - Tekstslide


Slide 3 - Open vraag

Welke tijden heb je tot nu toe geleerd? 

Slide 4 - Tekstslide

Imparfait of passé composé?
Deze tijden gebruik je allebei om iets van het verleden uit te drukken, toch is er een verschil:
1. imparfait: gebruik je voor een gewoonte/feit of een beschrijving in het verleden.
Quand j'étais petit, je jouais avec les LEGO (toen ik klein was, speelde ik met LEGO)
2. passé composé: gebruik je voor een actie in het verleden/ "un moment précis":   Hier, j'ai joué au tennis avec mon voisin (gisteren heb ik getennist met mijn buurman)

Slide 5 - Tekstslide

Imparfait of passé composé? 
WANNEER gebruik je WAT?
Passé composé: het gaat om een afgesloten gebeurtenis
of handeling in het verleden:  
ex: Coco Chanel a grandi dans un orphelinat. 
      En 1980, elle a ouvert une boutique de chapeaux

Slide 6 - Tekstslide

L'imparfait
Pour décrire une description : toestand/ beschrijving
ex:Le ciel était nuageux et il y avait du vent
Pour un fait habituel  : gewoonte/ feit
 ex: Chaque samedi, il allait au marché pour acheter des fruits frais.
(une action répétée dans le passé)

Slide 7 - Tekstslide

L'imparfait
Pour une action en cours (une action en cours) : actie die aan de gang is / kortdurende actie
Elle lisait tranquillement un livre quand soudain le téléphone a sonné.

uitleg: contrast tussen de onvoltooid verleden tijd en de verleden tijd benadrukt dat de eerste actie (het lezen) werd onderbroken door de tweede actie (de telefoon die ging).

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

"Ils parlent" in de imparfait:
A
Ils parlaient
B
Ils parlions
C
Ils parlait
D
Ils parliez

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin staat in de imparfait?
A
J'ai mangé une pizza
B
Tu as fini ton travail?
C
Il a vendu sa voiture
D
Il faisait ses devoirs le mercredi

Slide 11 - Quizvraag

Zet in de imparfait
mes parents (vouloir)
A
mes parents voudrais
B
mes parents voulais
C
mes parents voulaient
D
mes parents voudraient

Slide 12 - Quizvraag

Zet in de imparfait:
ils (faire)
A
ils faisait
B
ils faisais
C
ils faisaient
D
ils fairaient

Slide 13 - Quizvraag

Zet in de imparfait
Je (finir) mon année de 3ème en 2023
A
finais
B
finissais
C
finiais
D
finirais

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Zet in de imparfait
il y (avoir) beaucoup de neige
A
avais
B
avions
C
avait
D
avaient

Slide 16 - Quizvraag

"Tu es gentil" in de imparfait:
A
Tu ésais gentil
B
Tu étais gentil
C
Tu étions gentil
D
Tu était gentil

Slide 17 - Quizvraag

Zet in de imparfait
Nous (être)
A
Nous sommions
B
nous étaient
C
Nous étions
D
nous serons

Slide 18 - Quizvraag