P-K1-W2 (niv3), P-K1-W3 (niv4 anders PBSD)) + extra PBGZ P-K1-W6 week 2

 P-K1-W2 (niv3), P-K1-W3 (niv4) (iets anders bij PBSD) + extra PBGZ P-K1-W6                                           week 2
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 P-K1-W2 (niv3), P-K1-W3 (niv4) (iets anders bij PBSD) + extra PBGZ P-K1-W6                                           week 2

Slide 1 - Tekstslide

 P-K1-W2 (niv3), P-K1-W3 (niv4) ( Iets anders bij PBSD) + extra PBGZ P-K1-W6 week 2
Week 2
Begeleidingsmethodieken
Begeleiden van een groep cliënten
Participatie
Wet en regelgeving 1

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen voor vandaag
De student benoemt de definitie van methodieken.
De student reproduceert het 8-fasenmodel
De student beschrijft Motiverende gespreksvoering
De student reproduceert Oplossingsgericht werken 
 De student benoemt hoe goede sfeer te creëren
De student beschrijft hoe  interactie en betrokkenheid te stimuleren 
De student beschrijft wat hygiënisch werken is.​
De student reproduceert het belang van hygiënisch werken.​
De student reproduceert wat HACCP is.​
De student benoemt de richtlijnen voor persoonlijke hygiëne. ​
De student beschrijft de richtlijnen voor algemene hygiëne.


Slide 3 - Tekstslide

Begeleidingsmethodieken
Aan de hand van de volgende onderdelen:
- werken met methodieken;
- verschillende methodieken;


Slide 4 - Tekstslide

Werken met Methodieken
Methodieken =  methoden, ondersteuningswijzen, modellen of strategieën om planmatig te werken.

Aan de hand van de hulpvraag van een cliënt bespreek je met elkaar welke methodiek het meest geschikt is om de problemen van een cliënt aan te pakken.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de definitie van methodieken?
A
Modellen en strategieën om systematisch te werken
B
Modellen en strategieën om deskundig te werken
C
methoden, ondersteuningswijzen, Modellen of strategieën om planmatig te werken.
D
Modellen en strategieën om wisselend te werken

Slide 6 - Quizvraag

Verschillende methodieken
Ging het vroeger in de hulpverlening vooral om zorgen voor: ‘Wat kan ik voor u doen?’
Tegenwoordig is steeds meer sprake van zorgen dat:
- ‘Hoe zorgen we ervoor dat het gebeurt?
- Wat kunt u zelf doen?’
Niet het aanbod, maar de vraag staat centraal.
Hulpverleningsmethodieken nieuwe stijl –
 - versterken de eigen mogelijkheden en zelfredzaamheid, en
- bevorderen de participatie van de cliënt aan de samenleving.

Slide 7 - Tekstslide

Verschillende methodieken 2
- Het 8-fasenmodel
- Motiverende gespreksvoering
- Oplossingsgericht werken

Slide 8 - Tekstslide

8-fasenmodel
Het 8-fasenmodel bestaat uit de volgende acht fasen:
1. Aanmeldingsfase: komt de cliënt in aanmerking voor een                intakegesprek of spoedopname?
2. Intakefase: komt de cliënt in aanmerking voor begeleiding?
3. Opstartfase: begeleiding op gang brengen.
4. Analysefase: sterke en zwakke kanten van de cliënt in kaart           brengen op alle leefgebieden.
 

Slide 9 - Tekstslide

8-fasenmodel 2
5. Planningsfase: komen tot doelen en acties voor begeleiding.
6. Uitvoeringsfase: acties uit het ondersteuningsplan uitvoeren       om de gestelde doelen te behalen.
7. Evaluatiefase: zijn de doelen behaald, hoe is het proces                  verlopen en hoe gaat het verder?
8. Uitstroomfase: hulpverlening afronden, overdragen en                     evalueren.

Slide 10 - Tekstslide

8-fasenmodel 3
Het 8-fasenmodel is een methode om planmatig en samen met de cliënt, zijn netwerk, collega’s en andere hulpverleners te werken aan haalbare doelen.
De eigen kracht van de cliënt staat daarbij centraal.
De methode geeft structuur in de begeleiding die je als hulpverlener biedt aan de individuele cliënt.
Het model is zeer geschikt voor mensen die hulp nodig hebben op meerdere leefgebieden, dus mensen met een combinatie van sociale, psychische en praktische problematiek.

Slide 11 - Tekstslide

Wat staat er centraal voor de cliënt binnen het 8- fasenmodel?
A
Het maken van haalbare doelen
B
De eigen kracht van de cliënt
C
De afhankelijkheid van de cliënt
D
Structuur in de begeleiding

Slide 12 - Quizvraag

Motiverende gespreksvoering
Je stimuleert de cliënt door het stellen van vragen om zijn of haar eigen wensen en plannen te bedenken.
Je legt geen verandering op, maar lokt die uit.
Je stelt open vragen, gericht op wat iemand kan en wil veranderen. 
Met een open vraag nodig je de cliënt uit naar zijn eigen situatie te kijken. 

Slide 13 - Tekstslide

Motiverende gespreksvoering 2
Geef in het gesprek regelmatig bevestiging en ondersteuning. Bevestigen doe je door te benadrukken wat al goed gaat of wat positief is. 

Slide 14 - Tekstslide

Wat voor soort vragen stel je bij Motiverende Gespreksvoering?
A
Gesloten vragen
B
Motiverende vragen
C
Sturende vragen
D
Open vragen

Slide 15 - Quizvraag

Oplossingsgericht werken
De oplossingsgerichte benadering gaat uit van de eigen kracht van de cliënt.

De cliënt zelf is de deskundige op het gebied van het probleem dat hij ervaart.

Bij oplossingsgericht werken ga je uit van de sterke punten van de cliënt.

Als begeleider kun je door het stellen van oplossingsgerichte vragen komen tot een oplossing.
Je richt je niet zozeer op de bestaande problemen, maar op de stappen die je met elkaar kunt zetten om tot de gewenste situatie te komen.

In de oplossingsgerichte benadering stel je in een gesprek met de cliënt steeds vragen volgens een duidelijke vorm.

De manier van vragen maakt dat de cliënt zijn eigen, positief geformuleerde en haalbare doelen ontdekt.


Slide 16 - Tekstslide

Wie is de deskundige bij Oplossingsgericht Werken?
A
De cliënt zelf
B
De begeleider van de cliënt
C
De partner van de cliënt
D
De persoonlijk begeleider van de cliënt

Slide 17 - Quizvraag

Begeleiden van een groep cliënten


We behandelen hierover:
- Creëren van een goede sfeer
- Stimuleren van interactie en betrokkenheid

Slide 18 - Tekstslide

Creëren van een goede sfeer
De sfeer binnen een (leef)groep wordt ook wel het leefklimaat of kortweg klimaat genoemd. ​

Sfeer wordt ervaren via de zintuigen. ​
Sfeer is merkbaar en voelbaar, maar moeilijk te definiëren. ​
Bij sfeer gaat het om de stemming die ergens heerst. ​
De sfeer wordt dus niet alleen bepaald door een klok, een bepaalde tafel of wat er aan de muren hangt. ​
Ook één persoon bepaalt de sfeer niet. ​
De combinatie van materiële zaken en personen bepaalt de sfeer.







Slide 19 - Tekstslide

Men noemt de sfeer binnen een groep ook wel....?
A
Het rechterklimaat
B
Het leefklimaat
C
Het levensklimaat
D
Het linkerklimaat

Slide 20 - Quizvraag

Welke sfeer is gewenst?
Wanneer je als beroepskracht MZ werkt met groepen is het belangrijk dat je een goede sfeer kunt scheppen. ​

- Je moet ook een verknoeide sfeer kunnen herstellen. ​
Belangrijk is dat je oog hebt voor welke sfeer gewenst is. ​
Om tien uur ’s morgens is een andere sfeer gewenst dan om tien uur ‘s avonds. ​
Als bewoners rusten is een andere sfeer gewenst dan wanneer het bezoekuur is.​

Belangrijk is dat je beseft wat jouw invloed is op de sfeer. ​
Wat gebeurt er met groepsleden als jij muziek aanzet? ​
Wat als je een grapje maakt en wat als je erg druk bent?







Slide 21 - Tekstslide

Welke sfeer is gewenst? 2
Belangrijk is dat je beseft wat jouw invloed is op de sfeer. ​

Wat gebeurt er met groepsleden als jij muziek aanzet? ​

Wat als je een grapje maakt en wat als je erg druk bent?

Slide 22 - Tekstslide

Heb jij, in je rol als begeleider, invloed op de sfeer binnen de groep cliënten
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quizvraag

Stimuleren van interactie
Als beroepskracht MZ is het belangrijk het contact tussen cliënten te stimuleren. ​

Er zijn verschillende manieren waarop je dit kunt doen. ​
- Bijvoorbeeld door een gesprek met een cliënt te beginnen en       daarna een andere cliënt bij het gesprek te betrekken. ​
- Of door een cliënt die jou iets vraagt te verwijzen naar een             medecliënt.


Slide 24 - Tekstslide

Participatie
Participatie is een belangrijk aandachtspunt in onze maatschappij, waar afgesproken is dat iedereen het recht heeft om mee te doen.​
  

Participatie = het als volwaardig burger kunnen deelnemen aan wat er in de maatschappij gebeurt.​











Slide 25 - Tekstslide

Wat is de definitie van Participatie?
Het als volwaardig burger kunnen deelnemen aan......
A
wat er wekelijks bij de sportclub gebeurt
B
wat er binnen de voorziening gebeurt
C
Wat er sociaal gebeurt​
D
wat er in de maatschappij gebeurt

Slide 26 - Quizvraag

Participatie 2
Participatie is belangrijk op de gebieden:​

- Scholing (ontwikkelingsgerichte activiteiten)​
- Vrije tijd (belevingsgerichte activiteiten)​
- Werk 


Slide 27 - Tekstslide

Op welk punt is Participatie NIET belangrijk?
A
Relaties
B
Scholing
C
Werk
D
Vrije tijd

Slide 28 - Quizvraag

Participatie 3
Een steentje bijdragen, dat is participatie.​

Indeling participatie:​
- Participatie breed en smal​
- Participatie afgebakend naar domein​
- Actieve en passieve participatie​
- Indeling naar doel en mate van de interactie




Slide 29 - Tekstslide

Participatie - breed en smal
Brede opvatting:​

Het gaat hier om het meedoen aan het maatschappelijke verkeer in al haar facetten en ook andere vormen van betrokkenheid, zoals het op de hoogte blijven van nieuws en actualiteiten.​

Smalle opvatting:​
Hier draait het om deelname aan een bepaalde activiteit.


Slide 30 - Tekstslide

Participatie - afgebakend naar domein
Het participatiedomein : participatie heeft dan betrekking op een activiteit in een bepaald (maatschappelijk) domein. Bijvoorbeeld:​

- Sport​
- Onderwijs​
- Vrijwilligerswerk of​
- Betaalde baan.​
Activiteiten op het gebied van arbeid, vrijwilligerswerk en mantelzorg vallen ​
bijvoorbeeld onder de noemer maatschappelijke participatie.





Slide 31 - Tekstslide

Actieve en passieve participatie
Het verschil tussen actieve en passieve participatie = de inzet die het vraagt van de deelnemer.​

Ben je lid van een natuurorganisatie (passieve participatie) of in het bestuur zitten (actieve participatie).​
De indeling in passief of actief kan betrekking hebben op activiteiten in verschillende maatschappelijke domeinen, zoals de politiek en het verenigingswezen.​
Bij bepaalde domeinen, zoals arbeid en mantelzorg, gaat het bijna altijd om actieve participatie.


Slide 32 - Tekstslide

Indeling  naar doel en mate van interactie
Vanuit deze indeling is de participatieladder ontworpen​

Participatieladder = de opbouw in gradaties van het​   
    niveau van meedoen in de samenleving van mensen. ​  
De zes niveaus (treden) gaan van nergens aan meedoen 
tot​  volledige deelname.​
Op veel zorgboerderijen is de participatieladder een 
houvast ​  en kader om doelen en activiteiten op in te richten.





Slide 33 - Tekstslide

Wat zie je terug op de participatieladder?

Slide 34 - Woordweb

Wet en regelgeving 1
Hygiënisch werken

= het voorkomen van besmetting met micro-organismen. ​

Micro-organismen zijn kleine levende wezens die onzichtbaar zijn voor het blote oog: bacteriën, gisten, schimmels en virussen. ​

Veel micro-organismen zijn niet schadelijk voor de mens, maar een aantal wel, zoals de bacterie salmonella. Deze bacterie kan buikkrampen, diarree en koorts veroorzaken.

Slide 35 - Tekstslide

Het belang van hygiënisch werken
Hoe ziek iemand wordt door micro-organismen, hangt af van:​
- de weerstand en ​
- het aantal micro-organismen in het lichaam. ​
​Micro-organismen houden van warmte, vocht en vuil. ​
Ze vermeerderen zich onder deze omstandigheden snel. In ruimten waar het warm en vochtig is, zoals de badkamer en de keuken, kunnen ze snel groeien. ​
Veel micro-organismen gaan dood door verhitting of door het gebruik van desinfecteermiddelen.​
​Hygiënisch werken is vooral belangrijk, omdat cliënten vaak minder weerstand hebben dan gezonde mensen.







Slide 36 - Tekstslide

Het belang van hygiënisch werken 2 
Als beroepskracht werk je met deze kwetsbare mensen, dus moet je ervoor zorgen dat je geen ziekmakende micro-organismen op hen overbrengt.​

Voor werken met voeding geldt HACCP. ​ 
Dit is een hygiënecode. ​
Daarin wordt geanalyseerd op welke punten het fout kan gaan als het om micro-organismen gaat. ​
Het overbrengen van micro-organismen = besmetten. ​
Tijdens je werk kan ook kruisbesmetting plaatsvinden: het overbrengen van micro-organismen van het ene voorwerp op het andere.




Slide 37 - Tekstslide

Hoe heet de wettelijke bepaling/beroepscode voor Hygiënisch Werken met voeding?
A
HAPPC
B
HACCP
C
HPPAC
D
HCCAP

Slide 38 - Quizvraag

Richtlijnen voor hygiënisch werken - Persoonlijke hygiëne
- Alle sieraden doe je af
- Je nagels zijn kort en schoon. 
- Lang haar is bijeengebonden/ opgestoken. Baard en snor zijn schoon.​
- Wondjes dek je af tijdens het werken.​
- Je handen was je goed of gebruik een desinfecterende handcrème.​
- Je kleding is goed wasbaar op hoge temperaturen.  
- Verzorg je schoeisel goed & maak op tijd schoon. Draag dichte schoenen.
- Met je elleboog bedien je de zeeppomp, met de rug van je hand doe je de         kraan weer dicht.








Slide 39 - Tekstslide

Richtlijnen voor hygiënisch werken - 
Algemene hygiëne
- Draag huishoudhandschoenen of wegwerphandschoenen, bijvoorbeeld bij     het schoonmaken van het sanitair of het sorteren van de vuile was.​
- Maak altijd melding van een besmettelijke ziekte. In overleg wordt besloten     of je dan je werkzaamheden kunt uitvoeren.​
- Verschoon werkmateriaal als theedoeken, handdoeken en werkdoekjes op     tijd. Is eens per dag vaak genoeg?​
- Reinig schoonmaakmateriaal na gebruik en droog goed na.​
- Voorkom ongedierte.



Slide 40 - Tekstslide

Wat is GEEN regel bij Algemene hygiëne?
A
Draag handschoenen
B
Draag nette kleding
C
Voorkom ongedierte
D
Verschoon dagelijks de hand- en theedoeken

Slide 41 - Quizvraag

Zijn de leerdoelen behaald?
De student benoemt de definitie van methodieken.
De student reproduceert het 8-fasenmodel
De student beschrijft Motiverende gespreksvoering
De student reproduceert Oplossingsgericht werken
 De student benoemt hoe goede sfeer te creëren
De student beschrijft hoe interactie en betrokkenheid te stimuleren
De student beschrijft wat hygiënisch werken is.​
De student reproduceert het belang van hygiënisch werken.​
De student reproduceert wat HACCP is.​
De student benoemt de richtlijnen voor persoonlijke hygiëne. ​
De student beschrijft de richtlijnen voor algemene hygiëne.

Slide 42 - Tekstslide

Tips & Tops

Slide 43 - Tekstslide