eerste les, schrijven en taalverz

Welkom bij Nederlands
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 51 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Pleunie Mansvelt
p.mansvelt@roc-nijmegen.nl

Slide 2 - Tekstslide

Wie zijn jullie?
Maak een alliteratie met jouw naam. 
Gebruik de eerste letter van jouw naam om een woord te bedenken dat bij jou past.

Bijvoorbeeld: Vrolijke Vroni, Enthousiaste Erik.

Slide 3 - Tekstslide

Nederlands
Vaardigheden: 
  • lezen & luisteren
  • schrijven
  • spreken 
  • gesprekken voeren

Slide 4 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Taalverzorging: spelling
  • Schrijven

Slide 5 - Tekstslide

Spelling: hoofdletters
  • Namen van personen
  • Aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan
  • Namen van bedrijven, organisaties, merken
  • Feestdagen

blz. 196 + 200

Slide 6 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 8 en 11.
blz. 198 - 201

Slide 7 - Tekstslide

Formeel taalgebruik

  • Voor mensen die je niet kent / ouder zijn dan jij
  • Tekst gaat over zakelijke dingen
  • Toon (je woordkeuze) is beleefd
  • Aanspreken met 'u'
Informeel taalgebruik

  • Voor vrienden, bekenden of leeftijdsgenoten
  • Tekst gaat over alledaagse dingen
  • Aanspreken met 'je'

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 7 t/m 9.
blz. 68  - 69

Slide 10 - Tekstslide

Voorkennis van de doelgroep
Voorkennis is wat iemand al over een onderwerp weet

  • Onbekend met het onderwerp: vaktermen vermijden of uitleggen.
  • Wel voldoende voorkennis: vaktermen gebruiken zonder deze uit te leggen.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 10 en 11.
blz. 71  - 73

Slide 14 - Tekstslide



Help ik ben mijn schoen kwijt!

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht
Je bent vanmorgen in de trein een schoen kwijtgeraakt. Schrijf een e-mail naar de afdeling ‘gevonden voorwerpen’ van de NS. Beschrijf daarin je schoen en informeer of deze gevonden is.

Slide 16 - Tekstslide

Zakelijke brief/mail
  • Als je een boodschap aan een persoon of instantie moet overbrengen
  •  Informatie vragen of geven, een klacht uiten of een verzoek doen 
  • Formeel taalgebruik
  • Per post of e-mail

Slide 17 - Tekstslide

Informeel
(vrienden, familie etc.)

  • Schatje 
  • Lieve 
  • Yo coach 
  • Thnxs 
  • Groetjes, see you 

Formeel
Instanties

  • Geachte 
  • Beste 
  • Gebruik u / uw i.p.v. je of jullie 
  • Dank u wel 
  • Met vriendelijke groet 

Slide 18 - Tekstslide

Voorbereiding
  1. Aan wie schrijf je de brief?
    Bedenk wat de ontvanger al weet over de situatie.
  2. Wat wil je bereiken met de brief?
    Bedenk wat het doel is van je brief: wat verwacht je van de persoon of instantie aan wie je de brief schrijft?
  3. Welke informatie moet je geven om je doel te bereiken? 
    Bedenk welke informatie jij de ontvanger moet geven om je doel te bereiken.


Slide 19 - Tekstslide

Opbouw
  • Aanhef
  • Inleiding: wie ben je en waarom schrijf je?
  • Middenstuk: je licht de situatie toe. 
  • Slot: je maakt duidelijk wat je van de ontvanger wilt.
  • Slotzin: je  bedankt de ontvanger, je schrijft dat je een reactie verwacht.
  • Slotgroet

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag
  1. Maak opdracht 7 op blz. 214.
  2. Schrijf nu de mail.
  3. Controleer je mail met behulp van het controleformulier op blz. 220 en verbeter daarna je mail.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Spelling: samenstellingen
  • Taalverzorging: Lange zinnen
  • Feedback zakelijke mail

Slide 24 - Tekstslide

Spelling: samenstellingen
Samenstelling: van twee of meer zelfstandige naamwoorden kun je een nieuw woord maken.

Aan elkaar schrijven, zonder spatie.

banen + beurs = banenbeurs
banenbeurs + bezoeker = banenbeursbezoeker

Slide 25 - Tekstslide

Spelling: samenstellingen
Soms heb je klinkerbotsing en zou je het woord verkeerd kunnen uitspreken/lezen. 

Dan zet je een streepje tussen de delen van een samenstelling.

vakantie + uitje = vakantie-uitje
                                  vakantieuitje

Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 1, 2, 3, 6 en 7.
Blz. 303 - 305

Slide 27 - Tekstslide

Lange zinnen
Een tekst bestaat uit zinnen. Als je schrijft, geef je het begin en einde van zinnen aan. Het begin van een zin geef je aan met een hoofdletter. Het einde van een zin geef je aan met een punt.

Zonder hoofdletters en punten is je tekst moeilijk te lezen.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht
  • Maak opdracht 1 op blz. 188.
  • Zet hoofdletters en punten op de juiste plaats.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Leespauzes
  • Als je schrijft, moet je ervoor zorgen dat de lezer jouw tekst makkelijk kan lezen. Dat doe je door de zinnen niet te lang te maken en door soms een komma te zetten. 
  • Je zet komma’s op plaatsen waar je een leespauze houdt. 
  • Je houdt altijd een leespauze tussen de verschillende delen van een opsomming.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht
  • Maak opdracht 2 op blz. 190.
  • Zet komma's op de juiste plaats.

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Vraagteken & uitroepteken
  • Niet achter alle zinnen staat een punt. Het komt ook voor dat je in plaats van een punt een vraagteken of uitroepteken aan het einde van een zin zet. 
  • Een vraagteken zet je na een vraagzin. 
  • Een uitroepteken zet je na een zin die je wilt benadrukken.

Slide 36 - Tekstslide

In deze tekst zijn uitroeptekens en vraagtekens soms onterecht gebruikt. Bovendien zijn het er te veel, waardoor de tekst niet meer serieus overkomt.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Opdracht
  • Maak opdracht 5 op blz. 193.
  • Plaats achter elke zin een punt, uitroepteken of vraagteken.

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Feedback mail
Bekijk & verwerk de feedback van je mail.
Schrijf de nieuwe versie op blz. 220 van je werkboek.

Slide 41 - Tekstslide

periode 4

Slide 42 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Spelling: samenstellingen
  • Lezen: samenvatten & hoofdgedachte

Slide 43 - Tekstslide

Spelling: samenstellingen
Samenstelling: van twee of meer zelfstandige naamwoorden kun je een nieuw woord maken.

Aan elkaar schrijven, zonder spatie.

banen + beurs = banenbeurs
banenbeurs + bezoeker = banenbeursbezoeker

Slide 44 - Tekstslide

Spelling: samenstellingen
Soms heb je klinkerbotsing en zou je het woord verkeerd kunnen uitspreken/lezen. 

Dan zet je een streepje tussen de delen van een samenstelling.

vakantie + uitje = vakantie-uitje
                                  vakantieuitje

Slide 45 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 1, 2, 3, 6 en 7.
Blz. 303 - 305

Slide 46 - Tekstslide

Stappenplan samenvatten
  1. Lees de tekst en markeer de sleutelwoorden.
  2. Schrijf de sleutelwoorden onder elkaar op.
  3. Vat de tekst samen.

blz. 149

Slide 47 - Tekstslide

Hoofdgedachte bepalen
  • Het belangrijkste dat er over het onderwerp wordt gezegd. 
  • Waar gaat de tekst precies over?
  • Je gebruikt hiervoor een of enkele zinnen.


Lees de samenvatting nog eens door en bepaal de hoofdgedachte.


Slide 48 - Tekstslide

Hoofdgedachte bepalen

Slide 49 - Tekstslide

Aan de slag
  • Maak opdracht 12 en 15 (blz. 151 - 157).
  • Maak opdracht 13 en 16.

Slide 50 - Tekstslide

Zoekend lezen

Slide 51 - Tekstslide