H4 semaine 20.1

H4 U4 L'AMOUR 
 projets de week-end
semaine 20
 : on parle : projets de week-end : 25 & 26
 On en était où?  -corriger weektaak 19 /instaptoetsen
mardi : 
grammaire I : pronom personnel COD/COI  : 20 mn 
mardi: 
on parle : 30.2 et 31
weektaak 20: le pronom perso COD/ ex 24/25/28/31
à faire : 19-22, 24, 26-30 , petits enfants du siècle
instaptoets pronom personnel 9 et 11
vocabulaire p 105

 



La fête de l’ Ascension célèbre la montée de Jésus vers Dieu son Père. Elle est fêtée en France le jeudi de l’ Ascension, quarante jours après Pâques. Mort et ressuscité, il quitte ses disciples tout en continuant d’être présent auprès d’eux, mais différemment.
les verbes pronominaux - cela s'est passé trop vite la semaine dernière  5 mn
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 14 min

Onderdelen in deze les

H4 U4 L'AMOUR 
 projets de week-end
semaine 20
 : on parle : projets de week-end : 25 & 26
 On en était où?  -corriger weektaak 19 /instaptoetsen
mardi : 
grammaire I : pronom personnel COD/COI  : 20 mn 
mardi: 
on parle : 30.2 et 31
weektaak 20: le pronom perso COD/ ex 24/25/28/31
à faire : 19-22, 24, 26-30 , petits enfants du siècle
instaptoets pronom personnel 9 et 11
vocabulaire p 105

 



La fête de l’ Ascension célèbre la montée de Jésus vers Dieu son Père. Elle est fêtée en France le jeudi de l’ Ascension, quarante jours après Pâques. Mort et ressuscité, il quitte ses disciples tout en continuant d’être présent auprès d’eux, mais différemment.
les verbes pronominaux - cela s'est passé trop vite la semaine dernière  5 mn

Slide 1 - Tekstslide

Les verbes pronominaux
werkwoord dat met een wederkerend voornaamwoord gecombineerd kan worden.
        Ik was me                                           Je  me lave           

In het Nederlands gaat het wederkerend voornaamwoord NA het werkwoord: Ik herinner me       
In het Frans gaat het wederkerend voornaamwoord VOOR het werkwoord : je ME souviens 

Voor de ontkennende zinnen met wederkerend ww : 
Ik amuseer me niet :Je ne m'amuse pas
In het Nederlands gaat "niet" na het voornaamwoord.
In het Frans gaat "ne" voor het voornaamwoord en "pas" na het werkwoord

Slide 2 - Tekstslide

Les verbes pronominaux
Je
me
je me lave
Ik was me 
Tu
te
tu te laves
Je wast je
Il / Elle/ On
se
il se lave
Hij/Zij wast zich
Nous
nous
nous nous lavons
We wassen ons
Vous
vous
vous vous lavez
Jullie wassen je
Ils / Elles 
se
elles se lavent
Ze wassen zich

Slide 3 - Tekstslide

Les verbes pronominaux
Let op : Als het werkwoord met een klinker begint : 

Je
m'
Je m'amuse
Ik amuseer me
Tu
t'
Tu t'amuses
Je amuseert je
Il / Elle / On 
s'
On s'amuse
Hij/Zij amuseert zich
Ils / Elles
s'
Ils s'amusent
Zij amuseren zich

Slide 4 - Tekstslide

Vul in
"Je (...) souviens" (Ik herinner me)

Slide 5 - Open vraag

Vul in
"Tu (...) laves" (Je wast je)

Slide 6 - Open vraag

Vul in
"On ( ... ) enfuit" (We lopen weg)

Slide 7 - Open vraag

Vul in
"Nous (...) préparons" (We bereiden ons voor)

Slide 8 - Open vraag

Mettez dans le bon ordre:
se-ne-pas-il-baigne
(zonder hoofdletter, zonder punt)

Slide 9 - Open vraag

Mettez dans le bon ordre:
souviens-je-me-ne-pas
(zonder hoofdletter, zonder punt)

Slide 10 - Open vraag

Mettez dans le bon ordre:
pas-ne-te-tu-lèves
(zonder hoofdletter, zonder punt)

Slide 11 - Open vraag

Mettez dans le bon ordre:
nous-nous-ne-pas-inquiétons
(zonder hoofdletter, zonder punt)

Slide 12 - Open vraag

Voor de vragen : 3 mogelijkheden 
1 - Tu te lèves ? 
Dezelfde volgorde maar met "?" 

2- Est ce que tu te lèves ?
Dezelfde volgorde maar "est ce que" aan het begin.

3 - Te lèves-tu ?
Inversie : het onderwerp komt na het werkwoord MAAR het voornaamwoord komt voor het werkwoord 

Il se prépare? <> Est-ce qu'il se prépare? <> Se prépare-t-il ?
Vous vous amusez? <> Est-ce que vous vous amusez? <> Vous amusez-vous?
Ils se préparent? <> Est-ce qu'ils se préparent? <> Se préparent-ils?

Slide 13 - Tekstslide

Welke zin is correct ?
A
Te souviens-tu ?
B
Tu te souviens ?
C
Est ce que tu te souviens ?
D
A, B en C zijn allen correct

Slide 14 - Quizvraag

Passé composé 
- De wederkerende werkwoorden werken altijd met het hulpwerkwoord : être 

"Je me suis levé" 
"Elle s'est préparée" 
"Nous nous sommes inquiétés" 

Voor de ontkennende zinnen met le passé composé :
"Je ne me suis pas levé"
Dezelfde volgorde maar "pas" komt TUSSEN het hulpwerkwoord en het werkwoord 


Als je met être vervoegt in de PC komt er bij een vrouwelijk onderwerp een extra E achter het voltooid deelwoord en voor meervoud een S!!!

Slide 15 - Tekstslide

Passé composé 
Let op ! Als je "être" gebruikt, moet je een extra "e" of "s" toevoegen in bepaalde situaties : 


vrouwelijk enkelvoud
+ e 
Elle est tombée
Ze is gevallen
mannelijk meervoud
+ s 
Ils sont tombés 
Ze zijn gevallen
vrouwelijk meervoud 
+ es 
Elles sont tombées
Ze zijn gevallen

Slide 16 - Tekstslide

Welke zin is correct ?
A
Je suis me lavé
B
Je me suis lavé
C
J'ai me lavé
D
Je me ai lavé

Slide 17 - Quizvraag

Welke zin is correct ?
A
Nous nous sommes préparés
B
Nous sommes nous préparés
C
Nous nous avons préparés
D
Nous avons nous préparés

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Welke zin is correct ?
"We hebben ons geen zorgen gemaakt"
A
Nous ne nous sommes pas inquiétés
B
Nous nous ne sommes pas inquiétés
C
Nous ne nous sommes inquiétés pas
D
Nous sommes ne pas nous inquiétés

Slide 22 - Quizvraag

on parle : projets de week-end! 
25-26.  le reste sera pour demain!
25 & 26 : prononciation : si six scies scient six cyprès les six cyprès tombent

Slide 23 - Tekstslide

aah l'amour ex 26 
Travaillez à deux. prenez votre livre


Racontez à tour de rôle (om de beurt) l'histoire de Noah, Zoé et Enki.
Utilisez les phrases donnés



timer
4:00

Slide 24 - Tekstslide


corrections weektaak 19     Exercice 11A – révision
1 dit gedicht
2 deze auto
3 deze cadeaus
4 deze man
5 deze vriendin
11b 1 ce = mannelijk enkelvoud
 cet = mannelijk enkelvoud met een klinker of stomme h
 cette = vrouwelijk enkelvoud
 ces = meervoud
2 a déze maand = ce mois-ci
 b dát boek = ce livre-là
 c dít meisje = cette fille-ci
 d díe mannen = ces hommes-là
 e dát appartement = cet appartement-là
3 a livre / Is dat jouw boek of dat van je zus?
 b garçon / Welke jongen? Degene die een wit T-shirt draagt?
 c jupe / Welke rok ga je kopen? Deze of die?
 d foto’s / Welke foto’s zoek je? – Die van de vakantie.







e films / Welke films? Die waarover wij gisteren hebben gesproken?
11c1 cette                          
2 ce                                   
3 celui                               6 ce jean-ci / ce jean-là
4 cet


7 cette
8 celle



Slide 25 - Tekstslide


corrections weektaak 19     Exercice 11A – révision
1 dit gedicht
2 deze auto
3 deze cadeaus
4 deze man
5 deze vriendin
11b 1 ce = mannelijk enkelvoud
 cet = mannelijk enkelvoud met een klinker of stomme h
 cette = vrouwelijk enkelvoud
 ces = meervoud
2 a déze maand = ce mois-ci
 b dát boek = ce livre-là
 c dít meisje = cette fille-ci
 d díe mannen = ces hommes-là
 e dát appartement = cet appartement-là
3 a livre / Is dat jouw boek of dat van je zus?
 b garçon / Welke jongen? Degene die een wit T-shirt draagt?
 c jupe / Welke rok ga je kopen? Deze of die?
 d foto’s / Welke foto’s zoek je? – Die van de vakantie.







e films / Welke films? Die waarover wij gisteren hebben gesproken?
11c1 cette                     5 ces
2 ce                                6 ce jean-ci / ce jean-là   
3 celui                           7 cette                        
4 cet                                8 celle

13.1 1 B – est assis                                             6 A – ose
2 B – coordonnées                                    7 B – tombé amoureux
3 A – des écouteurs                                 8 A – suffit
4 B – tandis que                                          9 A – se souvient de
5 B – échanger                                             10 A – châtains

14. 1 cette
2 ces
3 ce garçon-là
4 cet
5 cela / ça





Slide 26 - Tekstslide


15
1 Léonie : Hier, lundi 24 mars, en montant dans le métro à la station Saint-Michel, je suis tombée amoureuse de toi !
Robin : C’était le 1er avril à la piscine d’Aix-en-Provence.
2   Léonie : J’espère que tu vas lire ce message. Si tu me reconnais, réponds-moi !
Robin : Je ne peux pas t’oublier. J’espère que tu te souviens aussi de moi et que ces infos suffiront pour te retrouver.
3  Léonie :
1 Tu étais assis près de la porte avec un ami.
2 Tu avais un skateboard à la main et des écouteurs dans les oreilles.
Robin :
3 Toi, tu as entre 16 et 18 ans, les cheveux châtains.
4 Tu as nagé.





Exercice 16 – reconstruire
1 Toi, tu as entre 15 et 17 ans, les cheveux bruns et les yeux bleus.
2 Moi, j’étais assis sur un banc.
3 Toi, tu étais debout et tu écoutais de la musique.
4 C’était le 5 décembre sur la place Bellecour à Lyon.
5 Tu portais un pull rouge.
6 On n’a malheureusement pas échangé nos adresses e-mail.

Exercice 17 – mise en pratique  (en classe)

Slide 27 - Tekstslide

18A  1 zeg = dire
2 ben opgestaan = se lever
3 heb genomen = prendre
4 heb me aangekleed = s’habiller
5 nemen = prendre
6 zetten/doen=mettre
7 me haasten = se dépêcher
8 heb gereden = conduire
9 rust uit = se reposer
10 naar bed gaan = se coucher

18.b. 1 prendrons = zullen nemen
2 me présente = stel me voor
3 se sont retournés = zich hebben omgedraaid
4 conduisait = bestuurde
5 dites = zegt
6 s’est approché = is dichterbij gekomen
7 se dépêchaient = haastten zich
8 mettras = zul aantrekken
Exercice 18C
1 mettez
2 se sont promenés / baladés
3 dira
4 me couchais
5 prendre
6 se réveillera
7 conduit
8 t’es lavé

Exercice 18D
Voorbeelduitwerking:
1 À sept heures, je me réveille. Ah, c’est trop tôt.
2 Puis, je m’habille en dix minutes.
3 Nous prenons le petit-déjeuner en famille.
4 Je me dépêche. Dans dix minutes, mon train va partir.




Vous avez fini ? Faites les deux instaptoets pronom personnel!

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide