À quoi ça sert de faire du sport?

À quoi ça sert de faire du sport?
Wat is het nut van sporten?
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

À quoi ça sert de faire du sport?
Wat is het nut van sporten?

Slide 1 - Tekstslide

6

Slide 2 - Video

00:16
Welke 4 sporten zijn genoemd in de video?
A
Marcher, courir, pédaler, jouer au foot
B
Marcher, courir, pédaler, faire de la danse
C
Marcher, courir, pédaler, faire du ski
D
Marcher, courir, pédaler, faire du yoga

Slide 3 - Quizvraag

00:22
Wat zijn de 2 nadelen van sporten die genoemd worden ?
A
c’est fatigant
B
se blesser
C
c’est amusant
D
A + B

Slide 4 - Quizvraag

00:40
Waar zorgen de 600 spieren in je lichaam voor?
A
dat je flexibeler wordt
B
dat je sterker wordt
C
dat je flexibeler en sterker wordt

Slide 5 - Quizvraag

01:11
Waar zorgt het stofje endorfine voor?
A
dat je je boosheid en verdriet vergeet
B
Dat je blij bent
C
A + B

Slide 6 - Quizvraag

01:21
Wat zijn de voordelen van (team)sporten?
A
Een goede manier om te delen, elkaar te helpen
B
Een goede manier om je plek te vinden
C
jezelf met anderen te vergelijken zonder ruzie te maken.
D
A+B+C

Slide 7 - Quizvraag

01:36
Artsen adviseren om ...(?)... per dag te sporten.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Je moet het werkwoord Faire kennen:

Slide 10 - Tekstslide

Le verbe: faire!
Font
Faites
Fais
Fait
Faisons
Fais
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Slide 11 - Sleepvraag

Les sports | Faire + du / de la / de l' / des

1.


2.
3.
4.
5.
Faire du cheval
Faire de la natation
Faire du ski
Faire du jogging
Faire du vélo

Slide 12 - Sleepvraag


Présent: Ik doe/maak

Je fais du foot.

Je fais de la danse 

Nous faisons de la voile

Slide 13 - Tekstslide

Sporten uit de woordenlijst:
Le foot      Het voetbal
Le volley 

Slide 14 - Tekstslide