havo 3 chapitre 5 C Grammaire - imparfait

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

PROGRAMME

• Les buts
  
• Herhalen: vocabulaire A
• C Grammaire (herhaling)
• Au travail

Vocabulaire A

• Tu as 3 minutes pour réviser le vocabulaire A.

Wat betekent:

le début

1. het veld
2. de sfeer
3. het begin
4. de rug

Wat betekent:

l'entraîneur

1. de bank
2. de trainer
3. de beslissing
4. de sfeer

Wat betekent:

devant

1. voor
2. lachen
3. verlaten
4. toch?

Wat betekent:

la décision

1. de trainer
2. de beslissing
3. de sfeer
4. de rug

Wat betekent:

à domicile

1. rennen
2. geen flauw idee
3. verbaasd
4. thuis

Les buts

• Ik weet wat de imparfait is.
  
  
• Ik kan de imparfait  toepassen in een Franse zin.
  

L'imparfait

IMPARFAIT

(onvoltooid verleden tijd)

In het Nederlands is de o.v.t.  Bijvoorbeeld:

lopen >> ik liep

hebben> ik had

gaan >> ik ging

en ga zo maar door !

Wanneer gebruik je de IMPARFAIT?

Je gebruikt de imparfait om te vertellen hoe iets was of om te vertellen over gewoontes uit het verleden.

Gewoonte: Tous les jours, j'allais chez ma grand-mère. (Ik ging)

Beschrijving: Le concert était super. (was)

IMPARFAIT

(onvoltooid verleden tijd)

1. nous-vorm van het werkwoord

2. "ons" eraf

3. juiste uitgang erachter (^jeais/^tuais/^il/elle/onait/^nousions/^vousiez/^ils/ellesaient)

STAM + UITGANG

Exemples:

Je (porter) portais          (nous portons)

Elle (avoir) avait               (nous avons)

Tu (aller) allais                  (nous allons)

Nous (faire) faisions     (nous faisons)

LET OP!

De imparfait van het werkwoord "être" is onregelmatig.

Ik ben = je suis

Ik was = J'étais

Er is = il y a

Er was = il y avait

Combineer de personen met de juiste uitgangen van de imparfait

-ais

-ais

- ait

- ions

- iez

-aient

Je

Tu

il/elle/on

Nous

Vous

Ils / elles

Kies de juiste vervoeging:
nous (avoir, imparfait)

1. avons
2. avions
3. aivons
4. avoins

Kies de juiste vervoeging:
vous (avoir, imparfait)

1. avions
2. avez
3. aviez
4. avons

Welke vorm is GEEN imparfait?

1. C'était
2. Nous chantons
3. Il y avait
4. Je voulais

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait.
Tu (regarder)
Nous (chercher)
Marc (trouver)
Vous (aller)

Zet onderstaande zinnen in de imparfait.
Je suis au concert.
Vous parlez anglais.
Elle a 15 ans.
Tu fais du sport?

AU TRAVAIL

Maken:

bron C opdracht 13b, 13c, 13d, 14 blz. 12-14 van je WB

Leren:

vocabulaire B op blz. 40 van je WB

Évaluation

Vertel kort aan jouw buurman/buurvrouw
wat jij deze les hebt geleerd.

Devoirs

Apprendre: grammaire C + herhaal vocabulaire A&B

Faire: ex. 14