VWO 3 chapitre 5 C Grammaire - imparfait

PROGRAMME
  • Les buts
  • Herhalen: vocabulaire A
  • C Grammaire (herhaling)
  • Au travail
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

PROGRAMME
  • Les buts
  • Herhalen: vocabulaire A
  • C Grammaire (herhaling)
  • Au travail

Slide 1 - Tekstslide

Vocabulaire A
  • Tu as 3 minutes pour réviser le vocabulaire A.
timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent:

beaucoup de monde
A
vol, gevuld
B
de modeshow
C
veel mensen
D
je overdrijft

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent:

le défilé de mode
A
vol, gevuld
B
de modeshow
C
het is maandag
D
je overdrijft

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent:

rempli
A
vol, gevuld
B
zeg mij
C
het is maandag
D
je overdrijft

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent:

dis-moi
A
daarentegen
B
zeg mij
C
het is maandag
D
je overdrijft

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent:

tu exagères
A
daarentegen
B
bijwonen
C
het is maandag
D
je overdrijft

Slide 7 - Quizvraag

Les buts
  • Ik weet wat de imparfait is.

  • Ik kan de imparfait  toepassen in een Franse zin.

Slide 8 - Tekstslide

L'imparfait

Slide 9 - Tekstslide

IMPARFAIT

(onvoltooid verleden tijd)

In het Nederlands is de o.v.t.  Bijvoorbeeld:

lopen >> ik liep

hebben> ik had

gaan >> ik ging

en ga zo maar door !

Slide 10 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de IMPARFAIT?

Je gebruikt de imparfait om te vertellen hoe iets was of om te vertellen over gewoontes uit het verleden.


Gewoonte: Tous les jours, j'allais chez ma grand-mère. (Ik ging)


Beschrijving: Le concert était super. (was)


Slide 11 - Tekstslide

IMPARFAIT

(onvoltooid verleden tijd)


1. nous-vorm van het werkwoord

2. "ons" eraf

3. juiste uitgang erachter (jeais/tuais/il/elle/onait/nousions/vousiez/ils/ellesaient)


Slide 12 - Tekstslide

STAM + UITGANG
Exemples:
Je (porter) portais          (nous portons)
Elle (avoir) avait               (nous avons)
Tu (aller) allais                  (nous allons)
Nous (faire) faisions     (nous faisons)



Slide 13 - Tekstslide

LET OP!
De imparfait van het werkwoord "être" is onregelmatig.
Ik ben = je suis
Ik was = J'étais


Er is = il y a
Er was = il y avait

Slide 14 - Tekstslide

Combineer de personen met de juiste uitgangen van de imparfait
-ais
-ais
- ait
- ions
- iez
-aient
Je
Tu
il/elle/on
Nous
Vous
Ils / elles

Slide 15 - Sleepvraag

Kies de juiste vervoeging:
Nous (avoir, imparfait)
A
avons
B
avions
C
aivons
D
avoins

Slide 16 - Quizvraag

Kies de juiste vervoeging:
vous (avoir, imparfait)
A
avions
B
avez
C
aviez
D
avons

Slide 17 - Quizvraag


Welke vorm is GEEN imparfait?
A
C'était
B
Nous chantons
C
Il y avait
D
Je voulais

Slide 18 - Quizvraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait.
Tu (regarder)
Nous (chercher)
Marc (trouver)
Vous (aller)

Slide 19 - Open vraag

Zet onderstaande zinnen in de imparfait.
Je suis au concert.
Vous parlez anglais.
Elle a 15 ans.
Tu fais du sport?

Slide 20 - Open vraag

AU TRAVAIL
Maken:
bron C opdracht 13b, 13c, 13d, 13e, 13f, 14 blz. 13-15 van je WB

Leren:
vocabulaire B op blz. 40 van je WB

Slide 21 - Tekstslide

Évaluation
Vertel kort aan jouw buurman/buurvrouw
wat jij deze les hebt geleerd.

Slide 22 - Tekstslide

Devoirs
Apprendre: grammaire C + herhaal vocabulaire A&B
Faire: ex. 14

Slide 23 - Tekstslide