In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 75 min
Onderdelen in deze les
Qu'est-ce que tu vois?
Je vois ...
Slide 1 - Tekstslide
nakijken huiswerk - lezen
praktische opdracht 1.1.
het bijvoeglijk naamwoord
start praktische opdracht
Le but: à la fin de ce cours:
heb ik geoefend met het bijvoeglijk naamwoord
kan ik iemand beschrijven in het Frans
Slide 2 - Tekstslide
Nakijken
lezen blz 88/89
Slide 3 - Tekstslide
Praktische opdracht 1.1 (blz 109)
Vul de filmrecensie aan en vul het paspoort van de hoofdrolspeler in.
schrijven
Slide 4 - Tekstslide
Praktische opdracht 1.2 (blz 120-126)
Netjes invullen pagina's.
Je vertelt in een gesprek over jezelf, je familie en je hobby.
Voor de klas (of op de gang).
schrijven + praten
Slide 5 - Tekstslide
Lezen / luisteren
Over unité 3
We gaan tijdens de lessen genoeg oefenen
lees / luistertoets
Slide 6 - Tekstslide
2 cijfers
1x: lezen en luisteren
1x: schrijven en praten
Geen grammatica en woordjes toets.
Slide 7 - Tekstslide
Iemand beschrijven in het Frans
Il a un chapeaubeige
Il a des lunettesnoires
Il a une barbe / une moustache
il a une écharpenoire
il a une vestebrune
Slide 8 - Tekstslide
wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 9 - Quizvraag
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel
Slide 10 - Quizvraag
Wat is volgens jou het bijvoeglijk naamwoord in deze zin: "De mooie kast"
A
De
B
Mooie
C
Kast
D
Staat er niet in
Slide 11 - Quizvraag
De meeste Franse bijvoeglijke naamwoorden staan _______ het zelfstandig naamwoord.
A
voor
B
achter
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
thiememeulenhoff.bbvms.com
Slide 14 - Link
De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Un film intéressant.
Normaal staan de bijvoeglijk naamwoorden in het Frans
achter het zelfstandig naamwoord.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
petit
petite
meervoud
petits
petites
Schrijf op!
Slide 17 - Tekstslide
Maar deze staan ervóór
zie blz 98
Slide 18 - Tekstslide
Heel veel uitzonderingen
Deze mag je opzoeken tijdens de praktische opdracht
We gaan nu even samen oefenen
Slide 19 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.
Slide 20 - Quizvraag
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.
Slide 21 - Quizvraag
Sleep de bijvoeglijke naamwoorden naar het juiste vakje.
vieille
belles
bonne
nouveaux
bons
beaux
vieux
nouveau
bon
beau
Slide 22 - Sleepvraag
Sleep de bijvoeglijk naamwoorden naar de goede plek
Vrouwelijk enkelvoud
Mannelijk enkelvoud
Vrouwelijk meervoud
Mannelijk meervoud
beau
nouvelle
nouveau
vieilles
bon
bonnes
beaux
belles
bons
bonne
Slide 23 - Sleepvraag
1) Kies het juiste woord:
Bijna alle bijvoeglijke naamwoorden komen voor/ achter het zelfstandig naamwoord
2) Wat gebeurt er met een bijvoeglijk naamwoord dat hoort bij:
- een vrouwelijk zelfstandig naamwoord?
- een zelfstandig naamwoord in het meervoud?
3) Wat weet je over de volgende bijvoeglijke naamwoorden?
beau, nouveau, vieux?
Slide 24 - Tekstslide
Praktische opdracht 1.1 (blz 107)
Vul de filmrecensie aan en vul het paspoort van de hoofdrolspeler in.
schrijven
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Let op: ‘les yeux’ is mannelijk meervoud, dus ook het bijvoeglijk naamwoord staat in deze vorm. Het woord ‘marron’ (kastanjebruin) en noisette verandert nooit.
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
les cheveux
Il / elle a les cheveux noirs
Il / elle a les cheveux blonds
Il / elle a les cheveux marron
Il / elle a les cheveux bouclés/ raides
Il / elle a une queue de cheval / une frange /une tresse
Let op: ‘les cheveux’ is mannelijk meervoud, dus ook het bijvoeglijk naamwoord staat in deze vorm. Het woord ‘marron’ (kastanjebruin) verandert nooit.
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Les vêtements
Il / elle porte un pantalon / un jean noir.
Il / ele porte un T-shirt blanc.
Il / elle porte un pull vert.
il / elle porte une chemise verte.
Il / elle porte des baskets blanches.
Let op: ook hier past het bijvoeglijk naamwoord zich aan aan het zelfstandig naamwoord.