spelling 2

Op tafel:
1 leesboek
2 pen
3 iPad

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Op tafel:
1 leesboek
2 pen
3 iPad

Slide 1 - Tekstslide

Programma:
  1. prijs meivakantiequiz uitreiken
  2. 10 min lezen
  3. toets terug om te controleren
  4. terugkijken naar spelling 1
  5. aan het werk met spelling 2
Leerdoelen:
1 Je weet wat de persoonsvorm, voltooid deelwoord en hele werkwoord is.
2 Je weet hoe je pv tt moet schrijven.
Huiswerk:
do 11 mei: lessonup spelling 1 en 2 
Volgende cijfer:
Spellingtoets

Slide 2 - Tekstslide

lezen
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Toets terug en controleren
Je ontvangt jouw toets in stilte.
Je telt het aantal punten na.
We kijken naar wat er had moeten staan.
Als je vragen hebt, zet je een kruisje in de kantlijn.

Slide 4 - Tekstslide

Spelling werkwoordsvormen
Je moet 3 werkwoordsvormen weten:

1 persoonsvorm: het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet, het onderwerp van enkelvoud naar meervoud verandert of voorop komt te staan als je de zin vragend maakt.

De jongen is heel hard naar de teamleider gerend.

De jongen was heel hard naar de teamleider gerend.
De jongens waren heel hard naar de teamleider gerend.
Is de jongen heel hard naar de teamleider gerend?

Slide 5 - Tekstslide

Spelling werkwoordsvormen
Je moet 3 werkwoordsvormen weten:

2 voltooid deelwoord: de werkwoordsvorm die hoort bij een persoonsvorm van hebben , zijn of worden. Het begint vaak met ge-, be- of ver-.

De jongen is heel hard naar de teamleider gerend.
Het examen wordt volgend jaar gemaakt.
Ik heb lekker sushi gegeten.
De vragen worden niet goed beantwoord.


Slide 6 - Tekstslide

Spelling werkwoordsvormen
Je moet 3 werkwoordsvormen weten:

3 hele werkwoord: het werkwoord dat je in het woordenboek vindt. Het verandert niet als je de zin verandert.

De jongen is zijn huiswerk aan het maken.
Voor het examen kan iedereen slagen.



Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 1
Noteer de hele werkwoorden uit de zin. Soms 1 soms meer.

Slide 8 - Tekstslide

In mijn vakantie wilde ik vooral uitslapen.

Slide 9 - Open vraag

Mijn kinderen moesten daarom veel van mijn taken overnemen.

Slide 10 - Open vraag

De cake die ze bakten, hebben ze laten aanbranden.

Slide 11 - Open vraag

Toch ben ik van ze blijven houden.

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Video

Uitleg persoonsvorm vt
Sommige werkwoorden worden anders vervoegd in de verleden tijd. Dat noem je sterke en onregelmatige werkwoorden:
werkwoord
verleden tijd enkelvoud
verleden tijd meervoud
lopen
ik liep
wij liepen
zitten
ik zat
wij zaten
zijn
ik was
wij waren

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 2
Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm in de verleden tijd.

Slide 15 - Tekstslide

Op het slaapfeestje van Roos .....(maken) we veel selfies.

Slide 16 - Open vraag

Het .... (sneeuwen) gisteren de hele dag!

Slide 17 - Open vraag

Toen wij de hond .....(aaien), begon hij te grommen.

Slide 18 - Open vraag

Mijn vader ............(brengen) zijn auto naar de garage.

Slide 19 - Open vraag

Ik ..... (vinden) gister een briefje van vijf euro.

Slide 20 - Open vraag

Mijn moeder ..... (branden) haar hand aan de oven.

Slide 21 - Open vraag

De tuinman .....(verpotten) de plantjes op het balkon.

Slide 22 - Open vraag

Tijdens de vakantie .....(missen) ik mijn vrienden.

Slide 23 - Open vraag

Opdracht 3
Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. Soms moet je misschien 't kofschip gebruiken.

Slide 24 - Tekstslide

Mijn ouders .....(reizen) vroeger de hele wereld rond.

Slide 25 - Open vraag

Ze ..... (overnachten) op campings of in goedkope hotels.

Slide 26 - Open vraag

Ze ..... (genieten) van de mooie steden en de prachtige natuur.

Slide 27 - Open vraag

Zodra het ............(regenen) trokken ze verder naar een andere plek.

Slide 28 - Open vraag

Tussendoor .....(werken) ze om wat geld te verdienen.

Slide 29 - Open vraag

Hun ouders waren altijd blij als ze zich weer thuis ......(melden).

Slide 30 - Open vraag

Voltooid deelwoord (vdw)
Het voltooid deelwoord van een klankveranderend werkwoord schrijf je zoals het klinkt: gestolen, bewezen, verkocht.
Het voltooid deelwoord van een klankvast werkwoord eindigt meestal op een -t of -d. Om te bepalen welke letter je moet spellen, zet je het werkwoord in de verleden tijd.
Als je in de vt een t hoort, eindigt het voltooid deelwoord ook op een -t.
Als je in de vt een d hoort, eindigt het voltooid deelwoord ook op een -d.
Op de volgende slide zie je voorbeelden:
passen → Ik paste een jas → Je hoort een t → Ik heb een jas gepast.
gooien → Ik gooide een bal → Je hoort een d → Ik heb een bal gegooid.
Als je twijfelt, gebruik dan de regel van ’t kofschip:
Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit ’t kofschip of een x? Schrijf een -t.
Is de laatste letter van de stam geen medeklinker uit ’t kofschip of een x? Schrijf een -d.







Slide 31 - Tekstslide

Voltooid deelwoord (vdw)
passen → Ik paste een jas → Je hoort een t → Ik heb een jas gepast.
gooien → Ik gooide een bal → Je hoort een d → Ik heb een bal gegooid.

Als je twijfelt, gebruik dan de regel van ’t kofschip:
Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit ’t kofschip of een x? Schrijf een -t.
Is de laatste letter van de stam geen medeklinker uit ’t kofschip of een x? Schrijf een -d.







Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Link

Opdracht 4
Noteer het voltooid deelwoord op de juiste wijze.

Slide 34 - Tekstslide

1 Vorige week is er met de huiskat Bobby iets ergs ....(gebeuren).

Slide 35 - Open vraag

2 Zijn baasje heeft de wasmachine op veertig graden ...............(aanzetten)

Slide 36 - Open vraag

3 Toen heeft ze een hard, dreunend geluid ....(horen).

Slide 37 - Open vraag

4 Ze heeft het wasprogramma gauw ....(stoppen).

Slide 38 - Open vraag

5 Ook heeft ze de deur ....(openen).

Slide 39 - Open vraag

6 Meteen is het dier eruit ....(springen).

Slide 40 - Open vraag

7 Zijn baasje keek heel ....(verbazen).

Slide 41 - Open vraag

8 Bobby heeft heel veel geluk ....(hebben).

Slide 42 - Open vraag

9 Sinds het ongeluk is hij niet meer in de buurt van de machine ....(komen).

Slide 43 - Open vraag

10 Gelukkig is het goed ....(aflopen).

Slide 44 - Open vraag