Thema 5 Erfelijkheid bs 1tm 4, 9 bvj 2023

 Thema 5: Erfelijkheid en Evolutie 
  
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 Thema 5: Erfelijkheid en Evolutie 
  

Slide 1 - Tekstslide

1.
Zowel bij de mens als bij de veldmuis bevatten de celkernen 46 chromosomen.
Hebben mensen en veldmuizen hetzelfde fenotype? En hebben mensen en veldmuizen hetzelfde genotype?
A
Hetzelfde genotype en hetzelfde fenotype
B
Hetzelfde genotype, maar verschillend fenotype
C
Verschillend genotype, maar hetzelfde fenotype
D
Verschillend genotype en verschillend fenotype

Slide 2 - Quizvraag

2.
De kernen van de volgende cellen in het lichaam van een vrouw worden met elkaar vergeleken:
1 een zenuwcel;
2 een cel van de baarmoederwand.
Welke celkern bevat, of welke celkernen bevatten 23 paar chromosomen?
A
Alleen cel 1
B
Alleen cel 2
C
Beide cellen
D
Geen van beide cellen

Slide 3 - Quizvraag

3.
Bij kikkers komt gedaanteverwisseling voor. Dat wil zeggen dat een jong dier een totaal andere lichaamsbouw en levenswijze heeft dan een volwassen dier.
In de afbeelding zijn drie stadia in het leven van een kikker getekend. Heeft het dier in alle getekende stadia hetzelfde fenotype? En hetzelfde genotype?

A
Alleen hetzelfde fenotype
B
Alleen hetzelfde genotype
C
Zowel hetzelfde fenotype als hetzelfde genotype
D
Verschillend fenotype en verschillend genotype

Slide 4 - Quizvraag

Deze tekst hoort bij vraag 4 op de volgende slide
Lucy en Maria zijn een tweeling ook al is Lucy een blond, wit meisje en Maria donkerharig en getint. Hun moeder is half Jamaicaans en hun vader is een blonde Engelsman. De tweeling verschilt sterk, zowel in karakter als in uiterlijk. Lucy zegt: ‘Mensen geloven ons niet als we zeggen dat we een tweeling zijn, omdat ik lichtgekleurd ben en Maria donker.’

Slide 5 - Tekstslide

4.
Het DNA van twee niet-tweelingzussen met dezelfde vader en moeder stemt voor ongeveer 50% overeen. Hoe hoog is dat percentage bij Lucy en Maria?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 6 - Quizvraag

5
Een man heeft loshangende oorlelletjes maar heeft voor deze eigenschap twee ongelijke genen. Drie cellen van deze man zijn:
1 een cel in een oorlelletje;
2 een cel in de wand van een gehoorgang;
3 een zaadcel.
In welke van deze cellen is in de celkern zeker het gen voor vastzittende oorlelletjes aanwezig? Ga ervan uit dat er geen mutaties zijn.
A
In de cellen 1 en 2
B
In de cellen 1 en 3
C
In de cellen 2 en 3
D
In alle cellen

Slide 7 - Quizvraag

6.
In afbeelding 12 is het ontstaan van een tweeling schematisch weergegeven.
Kind 1 is een jongen.
Welk geslacht heeft kind 2, of is dat uit deze afbeelding niet af te leiden?

A
Jongen
B
Meisje
C
Dat is niet te zien

Slide 8 - Quizvraag

7.
Op welk moment komt het genotype van een baby tot stand?
A
Op het moment van de vorming van de eicel.
B
Op het moment van de vorming van de zaadcel die de eicel bevrucht.
C
Op het moment van de bevruchting van de eicel
D
Op het moment van de geboorte van de baby

Slide 9 - Quizvraag

8Hiernaast zie je chromosomen uit een bepaald organisme
1. Is dit DNA van een mens?
2. Is dit DNA van een man of van een vrouwelijk organisme?
A
1. Ja - 2.man
B
1.Ja - 2.vrouw
C
1.Nee - 2.man
D
1.Nee - 2.vrouw

Slide 10 - Quizvraag

9Verandert je genotype als je ouder wordt? En je fenotype?
A
Beide veranderen
B
Alleen genotype verandert
C
Alleen fenotype verandert
D
Geen van beide verandert

Slide 11 - Quizvraag

10

1. Genen in een zaadcel komen enkelvoudig voor.
2. In een bevruchte eicel komen genen in paren voor

A
beide waar
B
beide niet waar
C
1 waar 2 niet waar
D
1 niet waar 2 waar

Slide 12 - Quizvraag

Waar komen enkelvoudige allelen voor?
A
In een eicel
B
In een spiercel
C
In een levercel
D
In een zenuwcel

Slide 13 - Quizvraag

11 Na de dood van Chao's rijke ouders stond opeens Jianguo op de stoep. "Ik ben je broer" zei hij.

Kan op grond van dit deel van het DNA-verwantschapsonderzoek Jianguo inderdaad een broer van Chao zijn?
A
Nee, niet alle bandjes zijn hetzelfde als bij Chao
B
Nee, want Jianguo heeft andere bandjes van de vader gekregen
C
Ja, ze hebben beide evenveel bandjes van de vader als van de moeder
D
Ja, sommige bandjes hebben ze hetzelfde net als hun vader

Slide 14 - Quizvraag


12 Een tweeling.
Wat is waar?
A
één-eiïge tweeling met hetzelfde genotype
B
één-eiïge tweeling met verschillend genotype
C
twee-eiïge tweeling met hetzelfde genotype
D
twee-eiïge tweeling met verschillend genotype

Slide 15 - Quizvraag

Zet in de juiste volgorde van groot naar klein
A
Cel- celkern- allel- chromosoom- DNA
B
Celkern - cel - chromosoom- allel- DNA
C
DNA- allel- chromosoom-celkern-cel
D
Cel - celkern- chromosoom -allel - DNA

Slide 16 - Quizvraag

Kwaadaardig gezwel
Goedaardig gezwel
Groeit snel
Groeit langzaam
Verstoort de bouw van weefsels
Verstoord de bouw van weefsels niet
kan uitzaaien
Zaait niet uit

Slide 17 - Sleepvraag

14Welke celkernen bevatten 23 chromosomen?
A
B en E
B
C en F
C
B, C, E en F
D
A en D

Slide 18 - Quizvraag

15 In de afbeelding zie je de chromosomen in een lichaamscel van iemand met het syndroom van Down.

Chromosomenpaar 23 zijn de geslachtschromosomen.
Wat is de functie van de geslachtschromosomen?

Slide 19 - Open vraag

17 Je ziet het mogelijke ontstaan van een tweeling op het plaatje.
Welke cellen bevatten 46 chromosomen?
A
3, 6 en 9
B
7, 8, 9, 10 en 11
C
1, 2, 4, 5, 7, 8 en 10, 11
D
3, 6, 9, 10 en 11

Slide 20 - Quizvraag

18 Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 21 - Quizvraag

19 Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieu invloeden.

Slide 22 - Quizvraag

20 Welke van de onderstaande voorbeelden is een allel
A
Alle genetische informatie over de de ogen
B
Één gen over oogkleur
C
Alle genetische informatie over oogkleur
D
Één gen met de informatie voor bruine ogen

Slide 23 - Quizvraag

21 Een zwart konijn heeft in zijn genotype informatie voor zwart en bruin haar. Welke kleur is dominant?
A
Zwart
B
Bruin

Slide 24 - Quizvraag

22 Een zwart konijn heeft in zijn genotype informatie voor zwart en bruin haar. Is dit konijn homozygoot of heterozygoot voor deze eigenschap?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 25 - Quizvraag

28 In de afbeelding hiernaast zie je een volwassen tapir met een jongen.
a. Heeft het jonge dier hetzelfde fenotype als het volwassen dier?

b. Heeft het jonge dier hetzelfde genotype als het volwassen dier?

Slide 26 - Open vraag


30 Een spiercel van een paard bevat 66 chromosomen.
Hoeveel chromosomen bevat een zaadcel van deze hengst?

Slide 27 - Open vraag

29 Een fruitvlieg heeft 8 chromosomen. Hoeveel paar chromosomen heeft hij?

Slide 28 - Open vraag

31 Op één chormosoom liggen meerdere genen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

32 Geslachtelijke voortplanting zorgt voor een grotere variatie in het genotype
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

33
1. Een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap.

2. Elk chromosoom bevat 1 gen.


A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 31 - Quizvraag

34
1. Een geslachtscel bevat 46 chromosomen.
2. De eicel bevat de erfelijke eigenschappen van de moeder
A
1: waar 2: nietwaar
B
1: nietwaar 2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar

Slide 32 - Quizvraag

35
1 Genen in een huidcel zijn gelijk aan de genen in de bevruchte eicel
2. Genen in dochtercellen komen voor in paren.
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 33 - Quizvraag

36
Hoeveel allelen paren voor haarkleur heeft een menselijke lichaamscel?
A
46
B
23
C
2
D
1

Slide 34 - Quizvraag

37 Als een gen aan staat, maakt de cel een bepaald eiwit.
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quizvraag

38
Elke celkern in de longen van een koe bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van die koe.
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quizvraag