Hoofdstuk 3



           Dialoog
 In het café
3
■ bestellen en afrekenen
■ bedanken
■ rangtelwoorden
■ artikel
■ diminutief
■ hoofdzin met inversie
■ uitspraak o - oo
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Beroepsopleiding

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 2 min

Onderdelen in deze les



           Dialoog
 In het café
3
■ bestellen en afrekenen
■ bedanken
■ rangtelwoorden
■ artikel
■ diminutief
■ hoofdzin met inversie
■ uitspraak o - oo

Slide 1 - Tekstslide


Kies twee woorden 
uit de woordenlijst 
van hoofdstuk 1 en 2.

Slide 2 - Open vraag

Kies twee woorden 
uit de woordenlijst 
van hoofdstuk 1 en 2.

Slide 3 - Woordweb

■ koffie / cappuccino / dubbele espresso
■ zwarte thee / groene thee / 
    kruidenthee / verse muntthee
■ appelsap / sinaasappelsap
■ cola / tonic / bitter lemon
■ mineraalwater
■ rode wijn / witte wijn / rosé / port
■ bier / witbier / bockbier / 0.0 %
■ likeur / oude jenever / jonge jenever
■ portie bitterballen
■ bakje pinda's
■ kaasplankje

Slide 4 - Tekstslide

de stoeltjes
pluralis 
de-woorden
het stoeltje
definiet => de / het
diminutief
het-woorden
de stoel
artikel
'de', 'het' en 'een'
Een kat.
Welke kat?
mannelijk / vrouwelijk 
onzijdig
indefiniet => een

Slide 5 - Tekstslide

de stoeltjes
pluralis 
de-woorden
het stoeltje
definiet => de / het
diminutief
het-woorden
de stoel
artikel
'de', 'het' en 'een'
Een kat.
Welke kat?
mannelijk / vrouwelijk 
onzijdig
indefiniet => een
onthoud 
het-woorden
maak een 
het-woordenlijst
niet telbaar
geen indefiniet artikel 
wijn, cola, bezoek

Slide 6 - Tekstslide

het adres
het café
het rondje
het gezin
het haar
het biertje
het seizoen
het land
de broer
de cursus
de foto
de zomer
de kantine
de koffie
de zus
de maand
de pauze
de tekst
onthoud 
het-woorden
maak een 
het-woordenlijst

Slide 7 - Tekstslide

de of het
A
de verjaardag
B
het verjaardag

Slide 8 - Quizvraag

de of het
A
de café
B
het café

Slide 9 - Quizvraag

de of het
A
de wijn
B
het wijn

Slide 10 - Quizvraag

de of het
A
de thee
B
het thee

Slide 11 - Quizvraag

de of het
A
de werk
B
het werk

Slide 12 - Quizvraag

de of het
A
de seizoen
B
het seizoen

Slide 13 - Quizvraag

de of het
A
de antwoord
B
het antwoord

Slide 14 - Quizvraag

Hoofdzin
kom
uit de kast.
subject - verb - rest
werkt
gaat
Ik
Je
Mijn moeder
bij het technische bedrijf.
naar haar huis.

Slide 15 - Tekstslide

Hoofdzin
kom
Element - verb - subject - rest
werk
gaat
ik
je
mijn moeder
met inversie
Volgend jaar
Sinds kort
Misschien
uit de kast.
bij het technische bedrijf.
naar haar huis.

Slide 16 - Tekstslide

Gisteren
tijd
Element - verb - subject - rest
Op het plein
plaats
de kinderen
direct object
hem
indirect object
Waarschijnlijk / volgens mij / misschien / toch ... 
modale bepaling
Element

Slide 17 - Tekstslide

Hoe gaat het met jou?
Leuk je te zien.
Hoe was je dag?
Gaat het goed?
Heb jij je huiswerk af?
Wat wil je vandaag leren?
Heb je het druk?
Werk je thuis of op kantoor?
Are you busy?
Do you work from home or at the office?
Did you finish your homework?
What do you want to learn?
Hoe is het?
Zullen we beginnen?
Op welke bladzijde zijn we?
Kun je dat herhalen?
Zullen we verder gaan?
Wat is het antwoord?

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

tussenevaluatie

Slide 21 - Tekstslide


tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende

negende
tiende
elfde
twaalfde
eerste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?

Slide 22 - Tekstslide


tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende

negende
tiende
elfde
twaalfde
eerste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?

Slide 23 - Tekstslide


tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende

negende
tiende
elfde
twaalfde
eerste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?

Slide 24 - Tekstslide


tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende

negende
tiende
elfde
twaalfde
eerste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?
Op welke dag ben jij jarig?

Slide 25 - Tekstslide


tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende

negende
tiende
elfde
twaalfde
eerste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?
Op welke dag ben jij jarig?
Welke dag is het nu?

Slide 26 - Tekstslide


tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende

negende
tiende
elfde
twaalfde
eerste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?
Op welke dag ben jij jarig?
Welke dag is het nu?
De hoeveelste les is dit?

Slide 27 - Tekstslide


tweede
derde
vierde
vijfde
zesde
zevende

negende
tiende
elfde
twaalfde
eerste
-de
twintigste - honderdste
enz.
achtste
-ste
rangtelwoorden
Welke dag van de week is het vandaag?
Welke maand van het jaar is augustus?
Welke letter van het alfabet is de k?
Op welke dag ben jij jarig?
Welke dag is het nu?
De hoeveelste les is dit?
De hoeveelste dag van de maand is het vandaag?

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Schrijf een reactie op de uitnodiging van Benedetta.
■ vertel dat je niet komt, 
■ vertel waarom je niet komt, 
■ vertel waarom je dat jammer vindt 
■ voeg iets persoonlijks toe
■ bedank voor de uitnodiging
■ vertel dat je komt 
■ vertel waarom je het leuk vindt
■ voeg iets persoonlijks toe
of

Slide 30 - Tekstslide

Kies twee woorden 
uit de woordenlijst 
van hoofdstuk 2 en 3.

Slide 31 - Woordweb

 het-woorden
konijn
licht
verkeer
meisje

Slide 32 - Tekstslide

hond
A
de
B
het

Slide 33 - Quizvraag

kat
A
de
B
het

Slide 34 - Quizvraag

konijn
A
de
B
het

Slide 35 - Quizvraag

man
A
de
B
het

Slide 36 - Quizvraag

vrouw
A
de
B
het

Slide 37 - Quizvraag

kind
A
de
B
het

Slide 38 - Quizvraag

jongen
A
de
B
het

Slide 39 - Quizvraag

meisje
A
de
B
het

Slide 40 - Quizvraag

baby
A
de
B
het

Slide 41 - Quizvraag

Maak 5 zinnen
Gebruik een werkwoord
Denk na over de / het / een
Make 5 sentences
Use a verb
Think about the / the / a

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Video

Slide 44 - Tekstslide

uitspraak
o - oo

Slide 45 - Tekstslide

intensief luisteren
schoentje, pop, vlechten, jurkje, letter van banket, goede Sint, blokken, schaatsen, autoped
shoe, doll, braids, dress, letter of banquet, 
good Saint, blocks, skates, scooter

Slide 46 - Tekstslide

praten of spreken
Praten  
mondeling communiceren



meestal geen object in de zin


Spreken
formeler

to speak
vaste combinaties
  • een taal spreken
  • dat spreekt voor zich
  • iemand te spreken krijgen




Ze spreekt Nederlands 
she masters the language
ze beheerst de taal
 ze praat Nederlands 
She uses the Dutch language.
Ze gebruikt de Nederlands taal.
to talk
to speak
met iemand praten / iemand spreken
ik wil even met je praten / ik wil je even spreken

Slide 47 - Tekstslide