Week 8 - Les 1


Week 8 - Les 1
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les


Week 8 - Les 1

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Lesdoelen: vocab, expressions & grammatica beheersen
1) Herhaling uitleg present simple vs continuous, past simple vs present perfect, prepositions of place, comparisons
2) Maken zelftoetsen §1.2 t/m 1.5 + 2.2 en 2.3
3) Blooket

Slide 2 - Tekstslide

Present Simple = Tegenwoordige Tijd
I / you / we / they
She He It (SHIT)
To Be
Positief (+)
hele werkwoord
hele werkwoord + s
hele werkwoord + es
I am
He/She/It is
You/We/They are
Ontkennend (-)
do not + hele werkwoord
don't + hele werkwoord
does not + hele werkwoord
doesn't + hele werkwoord
I am not 
He/She/It is not 
You/We/They are not
Vragend (?)
Do + I/you/we/they + hele werkwoord
Does + he/she/it + hele werkwoord
Am I?
Is he/she/it?
Are you/we/they?
Praten over gewoontes en feiten in de tegenwoordige tijd

Slide 3 - Tekstslide

Present Continuous = Duurvorm tegenwoordige tijd
Bevestigend
Ontkennend
Vragend
I
am + ww+ing


I am walking outside.
am not + ww+ing
'm not + ww+ing

I am not paying attention.
Am + onderwerp + ww+ing


Am I speaking loud enough?
He/She/It
is + ww+ing


She is going to school today.
is not + ww+ing
isn't + ww+ing

He isn't listening to the teacher.
Is + onderwerp + ww+ing


Is it doing anything?
You/We/They
are + ww+ing


We are listening to music at the moment.
are not + ww+ing
aren't + ww+ing

We aren't watching a film.
Are + onderwerp + ww+ing

Are you studying?
1) Voor dingen die nu bezig zijn (aan het...)
2) Voor toekomstige plannen

Slide 4 - Tekstslide

LessonUp opdracht
Vul bij de volgende 6 zinnen steeds de juiste vorm van het werkwoord in

Je mag alleen gebruik maken van de present simple en present continuous

Gebruik geen verkorte vormen en typ alleen de woorden tussen haakjes op de juiste manier over

Slide 5 - Tekstslide

We (to listen) to music at the moment.

Slide 6 - Open vraag

(you / to do) your homework on Sundays?

Slide 7 - Open vraag

Shana (not / to pay) attention to the lesson.

Slide 8 - Open vraag

My brother (not / to like) Coca Cola.

Slide 9 - Open vraag

Jaimy (to read) a book today.

Slide 10 - Open vraag

(I / to bore) you?

Slide 11 - Open vraag

Past Simple = verleden tijd
Bevestigend
Ontkennend
Vragend
Regelmatige werkwoorden
werkwoord+ed

I played football.
did not / didn't + ww

I didn't play football.
Did + ond. + ww

Did you play football?
Onregelmatige werkwoorden
2e vorm 

She bought a new toy.
did not / didn't + ww

She didn't buy a new toy.
Did + ond + ww

Did she buy a new toy?
To Be (I/He/She/It)
was

I was at school yesterday.
was not / wasn't

He wasn't at school.
Was + ond

Was she at school?
To Be (you/we/they)
were

You were right there!
were not / weren't

We weren't very happy.
Were + ond

Were they angry?
1) Voor dingen uit het verleden die afgelopen zijn
2) I.C.M. de past continuous: de korte actie (onderbreking) 

Slide 12 - Tekstslide

Present Perfect = voltooid tegenwoordige tijd
1) Voor dingen uit het verleden die nu nog doorgaan 
2) Voor dingen uit het verleden die nu nog een relevant resultaat hebben
FYNE JAS (For, Yet, Never, Ever, Just, Already, Since)
Bevestigend
Ontkennend
Vragend
I / You / We / They
regelmatige werkwoorden
have + ww+ed

I have worked all day.
have not + ww+ed / haven't + ww+ed

I haven't worked all day.
Have + onderwerp + ww+ed

Have you worked all day?
I / You / We / THey
onregelmatige werkwoorden
have + 3e vorm


They have studied.
have not + 3e vorm / haven't + 3e vorm

We haven't gone to school.
Have + onderwerp + 3e vorm


Have you done your work?

He / She / It
regelmatige werkwoorden
has + ww+ed

She has phoned a friend.
has not + ww+ed  / hasn't + ww+ed

He has not listened to his teacher.
Has + onderwerp + ww+ed

Has it worked?
He / She / It
onregelmatige werkwoorden
has + 3e vorm

He has paid the bill.
has not + 3e vorm / hasn't + 3e vorm

It hasn't done anything!
Has + onderwerp + 3e vorm

Has she spoken to him  yet?

Slide 13 - Tekstslide

LessonUp opdracht
Vul bij de volgende 6 zinnen steeds de juiste vorm van het werkwoord in


Je mag alleen gebruik maken van de past simple en present perfect

Gebruik geen verkorte vormen en typ alleen de woorden tussen haakjes op de juiste manier over

Slide 14 - Tekstslide

(you / to have) your medication yet?

Slide 15 - Open vraag

(You / to go) to the Efteling yesterday?

Slide 16 - Open vraag

Bob (not / to work) last night.

Slide 17 - Open vraag

Steve (to build) a house yesterday.

Slide 18 - Open vraag

Oh no! I (to lose) my keys! Now I can't get into the house.

Slide 19 - Open vraag

You (never / to be) in Spain.

Slide 20 - Open vraag

Prepositions of place = voorzetsels van plaats
above
boven
The pictures are above the shelves.
under
onder
The dog is sleeping under the table.
behind
achter
There's a big tree behind the house.
in front of
voor
He parked the car in front of the shop.
around
om, rondom
He put his arms around her.
between
tussen
I sat between Andy and Janice on the couch.
near
(vlak)bij, in de buurt
We parked near the libary.
next to
naast
Her house is next to the park.
at
bij
He is waiting at the bus stop
in
in
David is in the kitchen.
on
op
Don't sit on the grass.
Let op: als je praat over bepaalde locaties (zoals school of het ziekenhuis) dan gebruik je at:
Ik ben op school = I am at school.

Slide 21 - Tekstslide

LessonUp opdracht
Kies bij de volgende 6 zinnen steeds het best passende voorzetsel


Slide 22 - Tekstslide

The cat is hiding ____ the table.
A
under
B
between
C
at
D
around

Slide 23 - Quizvraag

Somebody is ___ the door. Go open up for them!
A
in
B
on
C
at
D
between

Slide 24 - Quizvraag

The best parking spot is ___ the store.
A
around
B
in front of
C
on
D
above

Slide 25 - Quizvraag

Her house is __ a beautiful park.
A
next to
B
near
C
under
D
on

Slide 26 - Quizvraag

I agreed to meet Josh ___ the cinema.
A
on
B
between
C
at
D
around

Slide 27 - Quizvraag

There is a pen ___ my table.
A
in
B
on
C
at
D
behind

Slide 28 - Quizvraag

Comparisons = vergelijkingen
Stellende trap
Vergrotende trap (comparative)
Overtreffende trap (superlative)
één lettergreep
Bijvoeglijk naamwoord
big
nice
.....+er than
bigger than
nicer than
the .....+est
the biggest
the nicest
twee of meer lettergrepen
Bijvoeglijk naamwoord
powerful
interesting
More ..... than
more powerful than
more interesting than
the most .....
the most powerful
the most interesting
twee lettergrepen op y
Bijvoeglijk naamwoord
pretty
funny
y --> ier than
prettier than
funnier than
the y--> iest
the prettiest
the funniest
Uitzonderingen
Bijvoeglijk naamwoord
good
bad
far
little
Uit je hoofd leren
better than
worse than
further than
less than
Uit je hoofd leren
the best
the worst
the furthest
the least
Als twee dingen (bijna) hetzelfde zijn dan gebruik je as ... as / not as ... as
I am not as smart as my brother. You are as tall as your sister.

Slide 29 - Tekstslide

LessonUp opdracht
Vul bij de volgende 6 zinnen steeds de juiste vorm van de trappen van vergelijking in

Vergeet niet om ook 'the' of 'than' in te vullen

Slide 30 - Tekstslide

Her dress is (short) mine.

Slide 31 - Open vraag

Which way is (short)?

Slide 32 - Open vraag

This rule is (important) that rule.

Slide 33 - Open vraag

That is (bad) thing I have ever heard.

Slide 34 - Open vraag

Jessica is my (good) friend.

Slide 35 - Open vraag

That film is (interesting) the other film.

Slide 36 - Open vraag

Planning
Lesdoelen: vocab, expressions & grammatica beheersen
1) Herhaling uitleg present simple vs continuous, past simple vs present perfect, prepositions of place, comparisons
2) Maken zelftoetsen §1.2 t/m 1.5 + 2.2 en 2.3
3) Blooket

Slide 37 - Tekstslide

Maken zelftesten
Ga naar de online omgeving van de methode en maak van iedere Lesson (§1.2, 1.3, 1.4, 1.5, 2.2, 2.3) de zelftest om te kijken of je de woorden en grammatica beheerst

Slide 38 - Tekstslide

Planning
Lesdoelen: vocab, expressions & grammatica beheersen
1) Herhaling uitleg present simple vs continuous, past simple vs present perfect, prepositions of place, comparisons
2) Maken zelftoetsen §1.2 t/m 1.5 + 2.2 en 2.3
3) Blooket

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Link