In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Deze les:
Opstarten
Uitleg basisstof 2
Zelfstandig aan de slag
Afsluiting
Deze les:
Leerdoel:
Je kunt de evolutietheorie beschrijven
Tijdpad:
- 5 minuten opstarten
- 5 minuten bespreken bs 4/7
- zelf aan de slag.
Huiswerk:
- HAVO opdr. 1, 2, 5, 6, 7.
- VWO opdr. 1, 2, 5, 6, 7.
Voorbereiden volgende les:
- lees practicum 1; natuurlijke selectie.
Slide 1 - Tekstslide
Zelfstudieles Evolutie
Welkom in deze les. In deze les ga je zelf ontdekken wat evolutie is en ga je in een virtueel laboratorium op onderzoek uit.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Evolutie - argumenten
Slide 4 - Tekstslide
De evolutietheorie
De evolutietheorie is in de 19e eeuw ontwikkeld door Charles Darwin en anderen.
De theorie is niet te bewijzen. Er zijn wel veel feiten die de theorie ondersteunen.
De feiten zijn de argumenten voor de evolutietheorie.
De evolutietheorie gaat uit van:
- variatie in genotypen
- natuurlijke selectie
- het ontstaan nieuwe soorten en verdwijnen van soorten
Slide 5 - Tekstslide
Op de volgende slide staat een aantekening
Deze aantekening moet je goed begrijpen en uit je hoofd leren. Schrijf deze over in je aantekeningen.
Slide 6 - Tekstslide
Evolutie: ontwikkelen van soorten of het ontstaan van nieuwe soorten over een langere periode.
1: Variatie binnen een soort (genotype)
- Geslachtelijke voorplanting
- Mutatie van DNA
Natuurlijke selectie:
2: Survival of the fittest:
De variant die het beste past in zijn omgeving overleeft het.
3: De overlevenden krijgen nakomelingen waaraan ze hun "passende"
eigenschappen doorgeven.
Herhaling van 1 t/m 3 over een langere periode in isolatie kan ertoe leiden dat soorten veranderen en/of er nieuwe soorten ontstaan --> evolutie
Slide 7 - Tekstslide
Natuurlijke selectie
Natuurlijke selectie:
Individuen met een bepaalde eigenschap (gelere slakken) hebben een grotere kans om te overleven (ze worden niet opgegeten door lijsters).
De individuen met deze eigenschap kunnen zich dus wel/vaker/meer voortplanten dan de individuen zonder deze eigenschap.
De nakomelingen krijgen in hun DNA deze eigenschap van hun ouders (geel zijn).
Uiteindelijk komen er dus meer individuen met die eigenschap.
Slide 8 - Tekstslide
natuurlijke selectie
Slide 9 - Tekstslide
Hoe ontstaat een nieuwe soort?
Er is variatie (in ander voedsel eten dan gras)
Deze variatie is erfelijke variatie (alle jongen lusten ook ander voedsel)
Er treedt verschil op in natuurlijke selectie (alleen de jongen die ook andere dingen dan gras eten overleven en planten zich voort)
De twee groepen leven geisoleerd van elkaar (ze kunnen niet bij elkaar komen)
Na lange tijd zullen individuen van beide groepen niet meer met elkaar kunnen/willen voortplanten. Er is een nieuwe soort ontstaan.
Slide 10 - Tekstslide
Op de volgende slide staat een aantekening
Deze aantekening moet je goed begrijpen en uit je hoofd leren. Schrijf deze over in je aantekeningen.
Slide 11 - Tekstslide
Soort
We spreken van 1 soort wanneer individuen zich onderling voort kunnen platen en vruchtbare nakomelingen krijgen.
Slide 12 - Tekstslide
Wat is een soort?
Wat is een populatie?
Soorten zijn verdeeld in populaties. Populaties zijn groepen bij elkaar levende individuen van een soort.Bijv.: populatie konijnen in de waterleidingduinen en populatie konijnen in A'damse bos.
Meestal komt voortplanting tussen populaties niet veel voor.
Slide 13 - Tekstslide
soort
Individuen behoren tot 1 soort wanneer zij bij onderlinge kruising vruchtbare nakomelingen kunnen voortbrengen.
Een soort bestaat uit 1 of meer rassen, die kruisbaar zijn met elkaar: bijv. hondenrassen
Slide 14 - Tekstslide
Lijger
Een lijger is een kruising tussen een leeuw en en tijger.
Lees dit artikel en beantwoord daarna de vraag in de volgende slide.
Slide 15 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Basisstof 5 en 6 'Fossielen' en 'geschiedenis van het leven op aarde'
Lezen basisstof 5 + 6
Opdrachten maken bs 5 + 6
Slide 16 - Tekstslide
leerdoelen
- Aan het einde van de les weet je wat een fossiel is en hoe deze ontstaan.
- Aan het einde van de les weet je de invloed van gesteente lagen op het fossiliseren.
Slide 17 - Tekstslide
Fossielen
- Fossiel is een versteend overblijfsel van organismen of afdrukken van organismen in gesteente.
Slide 18 - Tekstslide
Ontstaan fossielen
- Alleen mogelijk als resten niet wegrotten.
- Resten worden bedekt door laag zand of klei.
- Bacteriën en schimmels geen mogelijkheid.
- Er komen andere lagen overheen.
- Versteend door de druk van de bovenste laag.
Slide 19 - Tekstslide
Fossiliseren
- Niet vaak complete organismen
- Zachte delen vergaan te snel
- meer van schelpdieren van wormen.
- Voorstelling maken vanuit gefossiliseerde delen.
- Reconstructie
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Gesteente lagen
- Nieuwe gesteente lagen worden bovenop oude afgezet.
- Nieuwe bovenaan, oude dieper in de aarde.
- Fossielen in verschillende lagen
- Fossielen in één laag, leefden in een bepaalde periode.
- Ontstaan en weer verdwenen.
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Behoren de leeuw en de tijger tot dezelfde soort? Leg uit waarom wel/niet.
Slide 24 - Open vraag
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Waar zal je fossielen van ingewikkeld gebouwde organismen aantreffen?
A
alleen in oude gesteentelagen
B
alleen in jonge gesteentelagen
C
zowel in oude als ook in jonge gesteentelagen
Slide 27 - Quizvraag
Slide 28 - Tekstslide
Wat is een fossiel?
A
een versteende afdruk van een organisme
B
een versteend organisme
C
een skelet van een organisme
Slide 29 - Quizvraag
Wat zijn Fossielen?
A
Verkalkte dieren
B
Versteende overblijfselen van organismen
C
Mijn opa en oma.
D
Leven de wezens die heel oud zijn geworden.
Slide 30 - Quizvraag
Van welk organisme zul je de minste fossielen tegenkomen?
A
Kwal
B
Krab
C
Zeemossel
Slide 31 - Quizvraag
Fossielen Wat is NIET waar?
A
Het zijn versteende overblijfselen van organismen
B
Het zijn afdrukken van organismen in gesteenten
C
Het zijn de harde delen van organismen ( botten)
D
Het zijn levende organismen van vroeger
Slide 32 - Quizvraag
Wat is een fossiel?
A
De afdruk van de poot
B
Het skelet
C
Beide
D
Geen van beide
Slide 33 - Quizvraag
Welke van de volgende organismen zal het beste fossiliseren?
A
Een worm die na het sterven blootgesteld blijft aan de lucht
B
Een worm die na het sterven van de lucht wordt afgesloten door een laag zand of klei
C
Een kever die na het sterven blootgesteld blijft aan de lucht
D
Een kever die na het sterven van de lucht wordt afgesloten door een laag zand of klei
Slide 34 - Quizvraag
Fossielen Wat is NIET waar?
A
Versteende overblijfselen van organismen
B
Afdrukken van organismen in gesteenten
C
Er bestaan levende fossielen
D
Fossielen zijn versteende afdrukken van organismen die zijn overgebleven
Slide 35 - Quizvraag
Fossielen spelen een rol als argument voor de evolutietheorie Wat is NIET waar?
A
hierdoor kan men zien dat soorten zijn verdwenen
B
hierdoor kan men zien dat soorten zijn ontstaan
C
hierdoor kan men zien dat soorten zijn veranderd
D
hierdoor kan men zien hoe soorten er in de toekomst uit gaan zien
Slide 36 - Quizvraag
Wie heeft de meeste kans om een fossiel te worden?
A
Een huisjesslak
B
Een naaktslak
C
Een rups
Slide 37 - Quizvraag
Welk organisme heeft de meeste kans om een fossiel te worden?
A
Een huisjesslak
B
Een naaktslak
C
Een rups
Slide 38 - Quizvraag
WELKE FOSSIEL IS HET OUDSTE?
A
P
B
Q
Slide 39 - Quizvraag
Uit gevonden fossielen blijkt dat...
A
... soorten door de tijd heen niet veranderen
B
... prehistorische dieren uit vooral harde delen bestonden
C
... tegenwoordig meer soorten uitsterven dan vroeger
D
... soorten kunnen ontstaan, veranderen en verdwijnen
Slide 40 - Quizvraag
Niet alle organismen fossiliseren even snel. Van welk van de onderstaande dieren zijn waarschijnlijkde minste fossielen ontstaan?
A
Slang
B
Vis
C
Octopus
D
Kreeft
Slide 41 - Quizvraag
Wan huisjesslakken zijn meer fossielen gevonden dan van naaktslakken.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 42 - Quizvraag
Zijn alle soorten waarvan fossielen worden gevonden uitgestorven?
A
Ja
B
Nee
Slide 43 - Quizvraag
Anouk zegt dat fossielen altijd afkomstig zijn van soorten die zijn uitgestorven. Laura zegt dat fossielen aantonen dat er in de loop van de evolutie nieuwe soorten zijn ontstaan.