10.2 Soorten veranderen

H9: Erfelijkheid
H10: Evolutie
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

H9: Erfelijkheid
H10: Evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 10.2: Soorten veranderen

Slide 2 - Tekstslide

Doel en begrippen 10.2
Je leert hoe het komt dat een soort voortdurend verandert

mutatie, allel, allelfrequetie, evolutie, mutageen, puntmutatie, chromosoommutaties, genoommutatie, tetraploïde cellen, recombinatie, genetische variatie, genenpool, voortplantingssucces, natuurlijke selectie, adaptatie, selectiedruk, fitness, genetic drift, toeval, seksuele selectie, kunstmatige selectie




Slide 3 - Tekstslide

Opdracht
Zorg dat je de begrippen kan omschrijven met behulp van de volgende dia's en Nectar 10.2

Zorg dat je de 4 evolutiestappen in de juiste volgorde kan noemen.

Slide 4 - Tekstslide

10.2 Evolutietheorie
Soorten veranderen (passen zich aan aan de omgeving) door: 
- Genetische variatie 
- Selectie
- Overerving

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

De Evolutietheorie - Stap 1
Iedereen is een beetje anders:
- Langer
- Puntigere snavel
- Dikker verenpak
- Mooiere vlekken
- Kleinere voeten
- Grotere vinnen
etc.

Genetisch variatie door Mutatie & Recombinatie

Slide 7 - Tekstslide

De Evolutietheorie: Stap 2
Het leven is zwaar: 
- Wind
- Temperatuur
- Zon
- Droogte
- Predatie
- Partners tekort

Struggle for life / Selectiedruk

Slide 8 - Tekstslide

De Evolutietheorie: Stap 3
Individuen die overleven kunnen 
hun genen doorgeven naar volgende generatie.

Genen van de individuen die niet overleven 
 of voortplanten sterven uit.

Er treedt een verandering op in de 
genetische variatie van de volgende generatie. 
De soort is geëvolueerd!

Survival of the fittest/ Overerving

Slide 9 - Tekstslide

Dus, de evolutietheorie zegt:
1. Iedereen is een beetje anders (genetische variatie)

2. Het leven is zwaar door bijv. milieu en concurrentie (selectiedrukken)

3. Individuen met de meest gunstige eigenschappen hebben meer kans op overleving en voortplanting (survival of the fittest)

4. Genen van de “fittest” erven over naar de volgende generatie. 

Slide 10 - Tekstslide

Welke afbeelding geeft de evolutietheorie weer? A of B?

Slide 11 - Open vraag

Bewijs voor Evolutie?

Slide 12 - Tekstslide

Evolutie
Voor evolutie zijn de volgende zaken nodig:

Genetische variatie in een populatie 
Selectiedruk


Slide 13 - Tekstslide

Genetische variatie
Genetische variatie onstaat door:

* mutaties
* recombinatie

Slide 14 - Tekstslide

Mutaties
Bij elke celdeling kunnen kopieer- of delingsfouten plaatsvinden -> mutaties. Als dit gebeurt bij het aanmaken van geslachtscellen dan erven de nakomelingen dit veranderde DNA.

Sommige invloeden van buitenaf vergroten de kans op mutaties: UV straling, radioactieve straling, chemische stoffen (roken bijv).
Deze dingen noem je mutageen.


Slide 15 - Tekstslide

Mutaties
Een mutatie is een verandering in de basevolgorde van het DNA of in het aantal chromosomen.
Bij een verandering in de basevolgorde in een gen kan het eiwit dat hier door wordt gecodeerd anders gaan werken. Het werkt niet meer of het werkt juist extra goed. Daardoor levert het een andere eigenschap op.


Slide 16 - Tekstslide

Soorten mutaties: Zorg dat je ze herkent.
Puntmutatie: Eén base(paar) verandert. 

Chromosoommutaties: Een deel van een chromosoom verandert, vaak meerder genen.
Delen van chromosomen ontbreken, zijn dubbel, zijn omgedraaid of verplaatst.

Genoommutatie: het aantal chromosomen verandert (bijvoorbeeld trisomie 21)



Slide 17 - Tekstslide

Puntmutatie

Slide 18 - Tekstslide

Chromosoommutatie

Slide 19 - Tekstslide

Genoommutatie

Slide 20 - Tekstslide

Tetrapoloïde/ triploïde
De stof colchicine verstoort de meïose (geen trekdraden) en blijven de geslachtscellen diploïd.

Bij planten soms levensvatbaar en met voordelen: kwekers gebruiken het.

Slide 21 - Tekstslide

Wat zijn mutaties?
A
Verschillende fenotypes
B
Verschillende genen
C
Veranderingen in DNA

Slide 22 - Quizvraag

Miro en Elys praten over mutaties.
Volgens Miro hebben mutaties in de lichaamscellen gevolgen voor de evolutie van soorten.
Volgens Elys hebben alleen mutaties in de voortplantingscellen gevolgen voor de evolutie van soorten.
Wie heeft gelijk?

A
Alleen Miro heeft gelijk.
B
Alleen Elys heeft gelijk.
C
Miro en Elys hebben beiden gelijk.
D
Miro en Elys hebben geen van beiden gelijk.

Slide 23 - Quizvraag

Recombinatie
Geslachtelijke voortplanting vergroot de genetische variatie binnen een populatie omdat kinderen een toevallige combinatie van de chromosomen van hun ouders krijgen.
Dit proces heet recombinatie.

De beschikbare genen binnen een populatie heet de genenpool.

Slide 24 - Tekstslide

Selectiedruk
Doordat in een populatie de individuen (bijna) allemaal genetisch verschillend zijn (variatie) hebben ze allemaal een grotere of kleinere kans om zich voort te planten. De gunstige genen (hoge fitness) hebben een grotere kant om in de nieuwe generatie terecht te komen dan ongunstige genen (lage fitness).
Dit proces heet natuurlijke selectie (selectiedruk).

Geef een omschrijving van fitness (zie Nectar 10.2)


Slide 25 - Tekstslide

In een populatie

Het veranderen van de eigenschappen van een populatie door de selectiedruk heet adaptatie.

De allelfrequentie van het allel verandert.




Slide 26 - Tekstslide

Evolutie
Het veranderen van soorten, tot zelfs het ontstaan van nieuwe soorten heet evolutie.

Evolutie gaat langzaam
Evolutie is niet gestuurd, je weet vooraf niet welke kant het op gaat, mutaties ontstaan bij toeval.
Evolutie is nooit klaar.

Slide 27 - Tekstslide

Genetic drift
Soms verandert de allelfrequentie van een populatie door iets anders dan natuurlijke selectie: door toeval.
  • Bij een bosbrand gaan toevallig meer planten met rode dan met witte bloemen dood.
  • Er worden toevallig meer individuen met rood haar geboren in een bepaalde periode (meer dan je zou verwachten op basis van de kansberekening).
Dit verschijnsel heet genetic drift.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Seksuele selectie
Bij de partnerkeuze wordt op specifieke eigenschappen gelet. Deze eigenschappen hebben daarom een hoge fitness, hoewel ze misschien niet erg handig zijn voor het individu (lange pauwenstaart, groot gewei enz.).

Dit proces heet seksuele selectie.

Slide 30 - Tekstslide

Kunstmatige selectie
Mensen kiezen bij het kweken van planten en het fokken van dieren bewust bepaalde eigenschappen uit.

Dit proces heet kunstmatige selectie.

Slide 31 - Tekstslide

Vraag- Welke term hoort erbij?
1. Planten die gifstoffen maken, blijven langer leven
2. Paradijsvogels met felle kleuren paren het meest
3. Poolvossen hebben kleinere oren dan woestijnvossen
4. In een gebied groeien planten met witte en paarse bloemen. Bij de aanleg van een fietspad komt het asfalt toevallig op vooral planten met witte bloemen te liggen.

GENETIC DRIFT/ NATUURLIJKE SELECTIE/ ADAPTATIE/ SEKSUELE SELECTIE

Slide 32 - Tekstslide

ANTW- Welke term hoort erbij?
1. Planten die gifstoffen maken, blijven langer leven: NAT SELECTIE
2. Paradijsvogels met felle kleuren paren het meest: SEKSUELE SELECTIE
3. Poolvossen hebben kleinere oren dan woestijnvossen: ADAPTATIE
4. In een gebied groeien planten met witte en paarse bloemen. Bij de aanleg van een fietspad komt het asfalt toevallig op vooral planten met witte bloemen te liggen.: GENETIC DRIFT

GENETIC DRIFT/ NATUURLIJKE SELECTIE/ ADAPTATIE/ SEKSUELE SELECTIE

Slide 33 - Tekstslide

Kan je het beantwoorden/beschrijven?
Je leert hoe het komt dat een soort voortdurend verandert

mutatie, allel, allelfrequetie, evolutie, mutageen, puntmutatie, chromosoommutaties, genoommutatie, tetraploïde cellen, recombinatie, genetische variatie, genenpool, voortplantingssucces, natuurlijke selectie, adaptatie, selectiedruk, fitness, genetic drift, toeval, seksuele selectie, kunstmatige selectie




Slide 34 - Tekstslide