Formuleren en spelling: periode 2

Welke vormen van beeldspraak  herken je in de komende zinnen?
(vragen en uitleg)
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Welke vormen van beeldspraak  herken je in de komende zinnen?
(vragen en uitleg)

Slide 1 - Tekstslide

Michael Johnson is sneller dan een bliksemschicht.
A
personificatie
B
metafoor
C
vergelijking
D
metonymia

Slide 2 - Quizvraag

Beeldspraak: vergelijking
 een vorm van beeldspraak waarbij expliciet de overeenkomst wordt benoemd tussen twee entiteiten. (vaak met het woordje 'als of dan')
Voorbeelden
Mijn dochter klimt als een aap.
Die politicus is zo ijdel als een pauw.
Hij heeft meer rijkdom vergaard, dan Dagobert Duck.




Slide 3 - Tekstslide

De westelijke tuinsteden zijn je dankbaar.
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
synesthesie

Slide 4 - Quizvraag

Beeldspraak: personificatie
een vorm van beeldspraak waarbij de dichter menselijke eigenschappen of menselijk gedrag toekent aan abstracte begrippen of levenloze objecten.
Voorbeelden
De stenen paden roepen: beloop me!
De tijd verlangt naar oneindigheid
Toen ik neerkwam, zuchtte de bank met me mee

Slide 5 - Tekstslide

Ik stuurde mijn bericht in een eindeloos web van connecties.
A
metonymia
B
metafoor
C
vergelijking
D
personificatie

Slide 6 - Quizvraag

Beeldspraak: metafoor
een stijlfiguur waarbij de dichter één of meer woorden in een figuurlijke betekenis gebruikt. Het beeld dat hiermee wordt opgeroepen heeft een overeenkomst met hetgeen dat ermee bedoeld wordt.
Voorbeelden
Die mevrouw is een pauw.
Ze woont in een paleisje. 
Voetbal is oorlog!

Slide 7 - Tekstslide

Marianne Timmer won in 1998 en in 2006 goud.
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
synesthesie

Slide 8 - Quizvraag

Beeldspraak: metonymia
een stijlfiguur waarbij je niet rechtstreeks zegt wat je bedoelt, maar een woord gebruikt dat daarmee te maken heeft. 
Voorbeelden
Even de koppen tellen. 
We krijgen een nieuwe badkamer.
Ik ben dol op de polderlandschappen van Willem Roelofs.

Slide 9 - Tekstslide

Het klinkt zo groen in de lentestruiken.
A
metafoor
B
personificatie
C
synesthesie
D
metonymia

Slide 10 - Quizvraag

Beeldspraak: synesthesie
een stijlfiguur waarbij een combinatie van de indrukken van verschillende zintuigen in uitdrukkingen wordt gebruikt.
Voorbeelden
schreeuwende kleuren (heeft betrekking op gehoor en gezichtsvermogen)
bittere woorden (heeft betrekking op smaakzin en gehoor)
warme stem (heeft betrekking op temperatuurzin en gehoor)

Slide 11 - Tekstslide

De bittere verwijten bleven nog lang in de lucht hangen.
A
metafoor
B
metonymia
C
synesthesie
D
personificatie

Slide 12 - Quizvraag

Welk type stijlfiguren herken je in de komende zinnen?
(vragen en uitleg)

Slide 13 - Tekstslide

In het stille dal knettert het overal.
A
understatement
B
hyperbool
C
antithese
D
paradox

Slide 14 - Quizvraag

stijlfiguur: antithese
een stijlfiguur waarbij tegengestelde begrippen of noties worden verbonden. Dit wordt gedaan om een bepaalde eigenschap te versterken of te benadrukken.
Voorbeelden
Zij steunen elkaar door dik en dun.
’s Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.
Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht.

Slide 15 - Tekstslide

De verdachte is een bekende van de politie.
A
paradox
B
eufemisme
C
hyperbool
D
understatement

Slide 16 - Quizvraag

Stijlfiguur: eufemisme
Een verzachtende uitdrukking die niet spottend bedoeld is. Je wil voorkomen dat een mededeling hard of onaangenaam overkomt. 
Voorbeelden
Helaas zullen we moeten reorganiseren. 
Hij heeft zijn laatste adem uitgeblazen. 
We hebben hierover een behoorlijke woordenwisseling gehad.

Slide 17 - Tekstslide

Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme
D
antithese

Slide 18 - Quizvraag

Stijlfiguur: hyperbool
De hyperbool is de stijlfiguur van overdrijving.
Voorbeelden
Ik ben in een seconde terug.
Ik heb me doodgelachen.
Ik sterf van de honger.

Slide 19 - Tekstslide

Hoe gespecialiseerder iemand is, des te minder kan hij.
A
eufemisme
B
hyperbool
C
paradox
D
antithese

Slide 20 - Quizvraag

Stijlfiguur: de paradox
 een schijnbare tegenstelling. Hij bestaat uit een combinatie van dingen die op het eerste gezicht niet kan, maar die, als je nog eens nadenkt, wel degelijk mogelijk is.
Voorbeelden
Vele eersten zullen de laatsten zijn.
Het is vervelend beroemd te zijn, als niemand je herkent.
Schrijven is de kunst van het schrappen.

Slide 21 - Tekstslide

Het optreden was weer een geslaagd succes!
A
tautologie
B
pleonasme
C
antithese
D
hyperbool

Slide 22 - Quizvraag

Stijlfiguur: pleonasme
Bij een pleonasme wordt een eigenschap die al onlosmakelijk aan een begrip verbonden is, ook benoemd door een ander woord. 
Voorbeelden 
gele boterbloemen
de hete zon
de uiterste limiet

Slide 23 - Tekstslide

U heeft één en hetzelfde exemplaar gekregen.
A
pleonasme
B
tautologie
C
eufemisme
D
hyperbool

Slide 24 - Quizvraag

Stijlfiguur: tautologie
Bij een tautologie wordt hetzelfde begrip tweemaal genoemd. Vaak gaat het daarbij om twee bijvoeglijke naamwoorden, twee zelfstandige naamwoorden of twee bijwoorden. 
Voorbeelden
Het kind stond er eenzaam en verlaten bij. 
Ik kreeg het gratis en voor niets!
Dat is louter leugen en bedrog!

Slide 25 - Tekstslide

Mijn steenrijke oom heeft een stulpje aan de Rivièra gekocht.
A
eufemisme
B
hyperbool
C
tautologie
D
understatement

Slide 26 - Quizvraag

Stijlfiguur: understatement
In een understatement is altijd iets van spot aanwezig. Je kiest wel vriendelijke woorden, maar doet daar dan nog een schepje bovenop, waardoor iedereen direct begrijpt dat het eigenlijk veel erger is dan het lijkt.
Voorbeelden
Die akelige dictator is een onvriendelijk mannetje.
De directeur van Unicef heeft een leuk salarisje.

Slide 27 - Tekstslide