In deze les zitten 24 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
dinsdag 6/9 3h
Tabblad Woordenschat (toets H1-4 in december)
maken Woordenschat 1 blz. 24 startopdracht
uitleg stijlfiguren en beeldspraak
maken blz. 24/25 opdracht 1 en 2
tijd over: tekst fictie afschrijven
Slide 1 - Tekstslide
maken startopdracht Woordenschat 1
Slide 2 - Tekstslide
aantekeningen maken
Hierna volgt uitleg waaronder herhaling van klas 2 en nieuwe stof. Maak zelf aantekeningen in je schrift. Je moet in ieder geval de verschillende beeldspraak en stijlfiguren leren voor de toets in december.
Slide 3 - Tekstslide
Wat zijn stijlfiguren?
Een tekst kun je op verschillende manieren aantrekkelijk maken: met beeldspraak (vergelijking, metafoor en personificatie-> zie hierna), met (rijmende) uitdrukkingen en met stijlfiguren.
Een stijlfiguur gebruik je om iets te benadrukken.
Slide 4 - Tekstslide
Beeldspraak (herhaling klas 2)
Vergelijkingen, metaforen, metonymia en personificaties zijn vormen van beeldspraak.
Beeldspraak is altijd
figuurlijk bedoeld.
Slide 5 - Tekstslide
Beeldspraak
Slide 6 - Tekstslide
maken
maken blz. 24/25 opdracht 1 en 2 + bespreken
tijd over: tekst fictie afschrijven of lezen
Slide 7 - Tekstslide
Woordenschat H2 blz. 58
maken startopdracht
Slide 8 - Tekstslide
uitleg theorie woordenschat 2
hyperbool, understatement, eufemisme
Slide 9 - Tekstslide
: Hyperbool (overdrijven) - ezelsbruggetje)
- Ik sta al een eeuw op je te wachten
Understatement (afzwakken)
- Hij heeft wel een paar centen. (over iemand die rijk is)
Eufemisme ( Afzwakken om werkelijkheid minder hard te maken/niet te kwetsen)
- We hebben de hond laten inslapen.
Woordenschat H2
Slide 10 - Tekstslide
Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik)
Opdracht: bekijk het volgende filmpje van Zondag met Lubach. Noteer welke stijlfiguren je herkent. Wat wordt met wat vergeleken? Hoe noem je dat?
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Vergelijking-met-als
"De huidige economie is als een fietser ..."
- Object en beeld worden beide benoemd
- Object en beeld worden aan elkaar verbonden (door als, zoals, gelijk, etc...)
Slide 13 - Tekstslide
Vergelijking-zonder-als
"Het lijkt alsof de belangrijkste auteur van de miljoenennota Emile Ratelband is"
- Beeld en object worden beide genoemd - verbindingswoord ontbreekt
Slide 14 - Tekstslide
Metafoor
"Mensen in de bijstand moeten door steeds hogere hoepels heen springen"
- Beeld wordt genoemd, object ontbreekt (in dit geval bv: moeten aan steeds hogere eisen voldoen)
Slide 15 - Tekstslide
Metonymia
"De klas heeft me gisteren tips en tops gegeven"
- Beeld wordt gegeven, object niet.
Slide 16 - Tekstslide
Metonymia (2)
Voorbeelden:
"Ik heb vandaag de nieuwste Ariana Grande gehoord" "Doe mij maar nog maar een glas" "Voordat we weggaan ga ik nog even koppen tellen"
Slide 17 - Tekstslide
Personificatie
- Levenloos object krijgt een menselijke eigenschap toebedeeld
"De wind huilde om het huis" "Die pizza schreeuwt erom om opgegeten te worden"
Slide 18 - Tekstslide
Stijlfiguren: hyperbool
Als je overdrijft, gebruik je een hyperbool.
Je zegt: 'Hij barst van het geld';
je bedoelt: 'Hij is rijk'.
Slide 19 - Tekstslide
Stijlfiguren: understatement
Als je iets afzwakt, gebruik je een understatement. Je zegt dat iets minder mooi, groot of belangrijk is dan in werkelijkheid.
Je zegt: 'Zij heeft wel een paar centen';
je bedoelt: 'Zij is rijk'.
Slide 20 - Tekstslide
Stijlfiguren: eufemisme
Ook bij een eufemisme zeg je iets zo dat het als minder erg of hard overkomt, maar dat doe je dan om een pijnlijke situatie te verzachten en om te voorkomen dat je iemand kwetst.
Je zegt: 'Hij is niet meer onder ons';
je bedoelt: 'Hij is overleden.
Slide 21 - Tekstslide
Stijlfouten: pleonasme, tautologie
- Pleonasme: een eigenschap van een zaak of persoon nog eens noemen
- Tautologie: twee woorden van dezelfde woordsoort die hetzelfde betekenen