passé composé + futur proche

Grammatica hf 5 + 6





Passé composé & futur proche
AH1C
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica hf 5 + 6





Passé composé & futur proche
AH1C

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de passé composé ?

Slide 2 - Woordweb

GRAMMATICA : Passé composé Ch5 p.22/23
Zelfde als in het Nederlands : hebben + voltooid deelwoord
bijv. Ik heb gepraat - J'ai parlé   

Regel : avoir + ww -er  + é

J'                 ai              parlé                    = ik heb gepraat
Tu                as            parlé                    = jij hebt gepraat
Il/elle/on   a              parlé                    = hij/zij heeft gepraat of we hebben gepraat
Nous          avons    parlé                    = wij hebben gepraat
Vous           avez        parlé                   = jullie hebben gepraat/u heeft gepraat
Ils/elles     ont           parlé                   = zij hebben gepraat

Slide 3 - Tekstslide

J'ai passé un bon weekend. Hier, j'ai mangé des crêpes avec ma soeur et on a joué au Monopoly. Samedi, j'ai regardé un film avec Nadia. Après le film, on a dansé.

- Welke passé composé's vind je hierin terug?

Slide 4 - Open vraag

Welke passé composé past bij de foto?
A
J'ai dansé
B
Tu as donné
C
Nous avons mangé
D
Il a chanté

Slide 5 - Quizvraag

Welke passé composé past bij de foto?
A
J'ai donné
B
Il a demandé
C
Nous avons invité
D
Tu as mangé

Slide 6 - Quizvraag

Welke passé composé past bij de foto?
A
On a joué
B
Il a dansé
C
Nous avons donné
D
Tu as nagé

Slide 7 - Quizvraag

Vertaal : ik heb gekeken (hele ww: regarder)

Slide 8 - Open vraag

Vertaal : u heeft gedanst (hele ww: danser)

Slide 9 - Open vraag

Vertaal : jij hebt gegeven (hele ww: donner)

Slide 10 - Open vraag

Vertaal : wij hebben gepraat (hele ww: parler)

Slide 11 - Open vraag

Vertaal : zij hebben uitgenodigd (hele ww: inviter)

Slide 12 - Open vraag

Wat weet je nog over de futur
proche (toekomende tijd)?

Slide 13 - Woordweb

GRAMMATICA : futur proche Ch 6 p. 74/75
Iets dat binnenkort gaat gebeuren, bijv. Ik ga Parijs bezoeken

Regel: onderwerp + vorm van aller + hele werkwoord + rest v/d zin
Bv : Je vais visiter Paris / Mon ami va acheter un livre

je                   vais acheter                = ik ga kopen
tu                  vas  acheter                = jij gaat kopen
il/elle/on    va  acheter                  = hij/zij gaat of wij gaan kopen
nous            allons acheter           = wij gaan kopen
vous            allez acheter              = jullie gaan/ u gaat kopen
ils/elles      vont acheter              = zij gaan kopen


Slide 14 - Tekstslide

Le futur proche:
Kies het goede antwoord
A
Je vais visiter
B
Je vas visiter
C
Je visite
D
Je va visiter

Slide 15 - Quizvraag

Le futur proche:
Kies het goede antwoord
A
Nous allez manger
B
Nous mangeons
C
Nous allons manger
D
Nous allons mangé

Slide 16 - Quizvraag

Zet in de futur proche:
Ce soir, je (faire) _______ ________ mes devoirs de français.
A
vais faire
B
vas faire
C
faire
D
vais

Slide 17 - Quizvraag





Complète les phrases. Utilise le futur proche.
Nous (gaan kopen (acheter))  ____________ ____________ des croissants à la boulangerie.

Slide 18 - Open vraag

Zet in de futur proche:
Cet après-midi tu (jouer) ______ _____ au foot avec moi.
A
vais jouer
B
jouer
C
as joué
D
vas jouer

Slide 19 - Quizvraag

Zet in de futur proche:
Le weekend, nous (manger) ______ _____ les frites.
A
a mangé
B
va manger
C
allons manger
D
avons mangé

Slide 20 - Quizvraag





Complète les phrases. Utilise le futur proche.
D’abord, Jean (gaat luisteren) ________ _________ de la musique avec sa cousine Élisabeth.

Slide 21 - Open vraag

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een ...

Slide 23 - Open vraag

Wat weet je nog over de vorm
van het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 24 - Woordweb

GRAMMATICA : Bijvoeglijk nw chapitre 5
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord.

Regel: bijv nw past zich aan aan het zelfst. nw. Vrouwelijke woorden krijgen een -e en in het meervoud krijg je een extra -s.
Bv : Arthur est petit                                 Sophie est petite
        Arthur et Martin sont petits        Sophie et Emma sont petites      Arthur et Sophie sont petits

!!!  Eindigt het bijv. nw. op een -e = geen extra -e bij vrouwelijke vorm >  Un garçon timide (m) - une fille timide (v)
!!!  Eindigt het bijv nw op een -s  = geen extra -s bij mannelijk meervoud Un éléphant gris (ev) - des éléphants gris (mv)



Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

GRAMMATICA : Bijvoeglijk naamwoord chapitre 5
Onregelmatige vormen
De volgende vormen van het bijvoeglijk naamwoord leer je uit je hoofd en zijn onregelmatig:

Beau-belle (m/v) (mooi)          Nouveau-nouvelle (m/v) (nieuw)          Vieux-vieille (m/v) (oud)

- Il est beau             Elle est belle            Ils sont beaux             Elles sont belles 
- Il est nouveau     Elle est nouvelle     Ils sont nouveaux     Elles sont nouvelles
- Il est vieux            Elle est vieille           Ils sont vieux               Elles sont vieilles 

Slide 27 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
Elle a une ___ jupe.
A
joli
B
jolie

Slide 28 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
La série est ___.
A
intéressant
B
intéressante

Slide 29 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
C'est une ___ actrice.
A
grand
B
grande

Slide 30 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Elle a deux chats (m) ___ .
A
noirs
B
noir

Slide 31 - Quizvraag

Maak vrouwelijk: petit

Slide 32 - Open vraag

Maak mannelijk: rouge

Slide 33 - Open vraag

Maak mannelijk meervoud: bleu

Slide 34 - Open vraag

Maak vrouwelijk meervoud: beau

Slide 35 - Open vraag