1 I like coffee. tegenwoordige tijd 2 Olivier has a new tablet. tegenwoordige tijd 3 We stayed at home. verleden tijd 4 They went to a football match verleden tijd
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
3
Hoe kies je tussen do, does & did?
do en does bij zinnen in de tegenwoordige tijd
did bij zinnen in de verleden tijd
1 I like coffee. tegenwoordige tijd 2 Olivier has a new tablet. tegenwoordige tijd 3 We stayed at home. verleden tijd 4 They went to a football match verleden tijd
Slide 1 - Tekstslide
He met his friend at the bookstore.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
Slide 2 - Quizvraag
We travel a lot.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
Slide 3 - Quizvraag
Paul loves fastfood
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
Slide 4 - Quizvraag
3
Hoe kies je tussen do & does ?
Do I / you / we / they
als het onderwerp meervoud is
1 I like coffee.
2 You study a lot.
3 We stay at home.
4 Sefa and Aimée play rugby.
Slide 5 - Tekstslide
3
Hoe kies je tussen do en does?
does He / she / it
woorden die je kan vervangen door
he, she en it
1 she has a new tablet.
2 The dog chews on a bone.
3 He stays at home.
4 My father drives a new car.
Slide 6 - Tekstslide
....... Mary do her homework?
A
do
B
does
Slide 7 - Quizvraag
...... she have a new bike?
A
do
B
does
Slide 8 - Quizvraag
...... we eat pizza tonight?
A
do
B
does
Slide 9 - Quizvraag
...... Jake and Bill play football this afternoon?
A
do
B
does
Slide 10 - Quizvraag
Zinnen met 1 werkwoord - dit werkwoord is niet am/are/is/was/were
3
Nee het werkwoord dat al in de zin staat moet je veranderen naar het hele werkwoord
de vraag begint altijd met do / does of did
Zijn we nu klaar?
Slide 11 - Tekstslide
3
Wat is ook alweer het hele werkwoord????
to do ---------- did ------- done
to fly ---------- flew ------- flown
to go --------- went ------- gone
Denk even terug aan de drie rijtjes werkwoorden
1
2
3
als we bij het eerste rijtje to weglaten hebben we het hel werkwoord
Slide 12 - Tekstslide
3
dus
Bij zinnen met 1 werkwoord -dit werkwrd is niet am/are/is/was/were
Moet je twee dingen doen:
1. Zet do, does of did aan het begin van de zin
2. verander het werkwoord in het hele werkwoord
Slide 13 - Tekstslide
Megan went to Spain .........Megan ....... to Spain?
A
does - go
B
do - went
C
did - go
D
does - goes
Slide 14 - Quizvraag
she ate an apple at the airport ...... she ......an apple at the airport?
A
do - eat
B
did - eat
C
did -ate
D
does - eats
Slide 15 - Quizvraag
She really likes apples .......she really .......apples?
A
does - like
B
do - likes
C
did - liked
D
does- likes
Slide 16 - Quizvraag
Her parents travel a lot ........her parents ....... a lot?
A
do - travel
B
does - travels
C
did- travelled
D
do - travelled
Slide 17 - Quizvraag
Megan has a new suitcase ........ Megan ...... a new suitcase?
A
do - have
B
does - have
C
did - had
D
does - has
Slide 18 - Quizvraag
She left her old suitcase in Spain ....... she ......her old suitcase in Spain?
A
does - leave
B
do - left
C
did - leave
D
did - left
Slide 19 - Quizvraag
She bought her new suitcase at home .....she......her new suitcase at home?
A
did - bought
B
do - buy
C
did - buy
D
does - buy
Slide 20 - Quizvraag
the wheels on her suitcase make a lot of noise ..........the wheels on her suitcase .........a lot of noise?
A
did - made
B
did -make
C
does -make
D
do- make
Slide 21 - Quizvraag
her neighbour complained about the noise .............her neighbour ...........about the noise?
A
did -complain
B
do- complains
C
does - complains
D
did- complained
Slide 22 - Quizvraag
Zinnen met 1 werkwoord -
dit werkwoord is niet am/are/is/was/were
3
1 I like coffee. 2 Olivier has a new tablet. 3 We stayed at home. 4 They went to a football match