In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
vragen maken alle tijden
Slide 1 - Tekstslide
Vragen maken:
Je moet altijd eerst kijken naar de werkwoorden in een zin
He will help you with your homework
He wasangry
He reads a lot
1
2
3
Slide 2 - Tekstslide
Zinnen met 1 werkwoord -
dit werkwoord is niet am/are/is/was/were
3
1 I like coffee. 2 Olivier has a new tablet. 3 We stayed at home. 4 They went to a football match
Bij deze zinnen begint de vraag altijd met :
Do / does of did
Slide 3 - Tekstslide
3
Hoe kies je tussen do, does & did?
do en does bij zinnen in de tegenwoordige tijd
did bij zinnen in de verleden tijd
1 I like coffee. tegenwoordige tijd 2 Olivier has a new tablet. tegenwoordige tijd 3 We stayed at home. verleden tijd 4 They went to a football match verleden tijd
Slide 4 - Tekstslide
He met his friend at the bookstore.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
Slide 5 - Quizvraag
We travel a lot.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
Slide 6 - Quizvraag
Paul loves fastfood
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
Slide 7 - Quizvraag
3
Hoe kies je tussen do & does ?
Do I / you / we / they
als het onderwerp meervoud is
1 I like coffee.
2 You study a lot.
3 We stay at home.
4 Sefa and Aimée play rugby.
Slide 8 - Tekstslide
3
Hoe kies je tussen do en does?
does He / she / it
woorden die je kan vervangen door
he, she en it
1 she has a new tablet.
2 The dog chews on a bone.
3 He stays at home.
4 My father drives a new car.
Slide 9 - Tekstslide
....... Mary do her homework?
A
do
B
does
Slide 10 - Quizvraag
...... she have a new bike?
A
do
B
does
Slide 11 - Quizvraag
...... we eat pizza tonight?
A
do
B
does
Slide 12 - Quizvraag
...... Jake and Bill play football this afternoon?
A
do
B
does
Slide 13 - Quizvraag
Zinnen met 1 werkwoord - dit werkwoord is niet am/are/is/was/were
3
Nee het werkwoord dat al in de zin staat moet je veranderen naar het hele werkwoord
de vraag begint altijd met do / does of did
Zijn we nu klaar?
Slide 14 - Tekstslide
3
Wat is ook alweer het hele werkwoord????
to do ---------- did ------- done
to fly ---------- flew ------- flown
to go --------- went ------- gone
Denk even terug aan de drie rijtjes werkwoorden
1
2
3
als we bij het eerste rijtje to weglaten hebben we het hele werkwoord
Slide 15 - Tekstslide
3
dus
Bij zinnen met 1 werkwoord -dit werkwrd is niet am/are/is/was/were
Moet je twee dingen doen:
1. Zet do, does of did aan het begin van de zin
2. verander het werkwoord in het hele werkwoord
Slide 16 - Tekstslide
Megan went to Spain .........Megan ....... to Spain?
A
does - go
B
do - went
C
did - go
D
does - goes
Slide 17 - Quizvraag
she ate an apple at the airport ...... she ......an apple at the airport?
A
do - eat
B
did - eat
C
did -ate
D
does - eats
Slide 18 - Quizvraag
She really likes apples .......she really .......apples?
A
does - like
B
do - likes
C
did - liked
D
does- likes
Slide 19 - Quizvraag
Her parents travel a lot ........her parents ....... a lot?
A
do - travel
B
does - travels
C
did- travelled
D
do - travelled
Slide 20 - Quizvraag
Megan has a new suitcase ........ Megan ...... a new suitcase?
A
do - have
B
does - have
C
did - had
D
does - has
Slide 21 - Quizvraag
She left her old suitcase in Spain ....... she ......her old suitcase in Spain?
A
does - leave
B
do - left
C
did - leave
D
did - left
Slide 22 - Quizvraag
She bought her new suitcase at home .....she......her new suitcase at home?
A
did - bought
B
do - buy
C
did - buy
D
does - buy
Slide 23 - Quizvraag
the wheels on her suitcase make a lot of noise ..........the wheels on her suitcase .........a lot of noise?
A
did - made
B
did -make
C
does -make
D
do- make
Slide 24 - Quizvraag
her neighbour complained about the noise .............her neighbour ...........about the noise?
A
did -complain
B
do- complains
C
does - complains
D
did- complained
Slide 25 - Quizvraag
Vragen maken:
Je moet altijd eerst kijken naar de werkwoorden in een zin
He will help you with your homework
He wasangry
He reads a lot
1
2
3
Slide 26 - Tekstslide
zinnen met twee werkwoorden
It will be fun.
She can talk very fast.
1
zet het eerste werkwoord aan het
begin van de zin
Will it be fun?
Can she talk very fast?
Slide 27 - Tekstslide
maak een vraag: He can take care of himself.
Slide 28 - Open vraag
Maak een vraag : It will rain tomorrow
Slide 29 - Open vraag
2
zinnen waarin het werkwoord : am / are / is / was of were is
1 They are new at school.
2 He was very happy then.
zet am/ are/is/ was of were aan het begin van de zin