hoofdstuk 4 Arm en Rijk
1 / 27
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welke ontwikkelingen hebben de globalisering mogelijk gemaakt?
Slide 2 - Open vraag
Welke transporttechnologie is wellicht de allerbelangrijkste geweest?
A
grotere schepen
B
uitvinding van de container
C
zuinigere vrachtauto's
D
snellere vliegtuigen
Slide 3 - Quizvraag
De relatieve afstanden dalen door de nieuwe transporttechnologie. Welke begrip past hier het beste bij?
A
absolute afstand
B
globalisering
C
tijdruimtecompressie
D
relatieve afstand
Slide 4 - Quizvraag
Wat is geen nadeel van globalisering
A
De werkgelegenheid afgenomen in gebieden waar het productiewerk weg is gehaald
B
De kloof tussen arme en rijke landen is toegenomen
C
De kloof binnen landen tussen rijke en arme mensen is toegenomen
D
Meer werkgelegenheid in gebieden die productiewerk hebben overgenomen
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
In de nieuwe internationale arbeidsverdeling
A
komen migranten naar de welvarende landen om te werken
B
wordt ook hooggekwalificeerd werk ge-outsourd
C
worden alle onderdelen uit de productieketen verplaatst
Slide 7 - Quizvraag
Welk begrip past bij deze foto?
Slide 8 - Open vraag
Leg uit: In China is er sprake van een nieuwe arbeidsverdeling?
Slide 9 - Open vraag
Productieketen:
A
De weg die een product aflegt van grondstof tot eindproduct
B
De keten aan grondstoffen die nodig zijn om een product te maken
C
De plekken waar het product allemaal langskomt
Slide 10 - Quizvraag
Productieketens
Grondstof
Transport
Halffabrikaat
Eindproduct
Fabricage
Grondstof
Slide 11 - Sleepvraag
De oorzaak van outsourcing was
A
Het verschil in opleidingsniveau
B
Het verschil in loonkosten
C
Het verschil in bevolkingsdichtheid
D
Het verschil in de afzetmarkt
Slide 12 - Quizvraag
Bedenk 2 motieven waarom bedrijven een deel van hun werkzaamheden outsourcen?
Slide 13 - Open vraag
Politieke migratie
Economische migratie
Sociale migratie
Slide 14 - Sleepvraag
Wat is het verschil tussen en push en pullfactor?
Slide 15 - Open vraag
Veel hoogopgeleide Indiërs vertrekken. Veelal naar Engeland. Welk begrip past hier het beste bij?
A
drainage
B
braindrain
C
braingain
D
pushfactor
Slide 16 - Quizvraag
Wat is cultuur?
A
taal
B
religie
C
Kleding/muziek/eten
/feesten
D
Allemaal goed
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
Wat is een cultuurgebied?
A
Een gebied waar mensen van eenzelfde bevolkingsgroep wonen
B
Een gebied met overeenkomsten in de cultuur
C
Een plek in een land waar de inwoners de oorspronkelijke cultuur van het land aanhouden
D
Gebied waar mensen dezelfde politieke voorkeur hebben
Slide 19 - Quizvraag
Leg uit hoe een hogere mate van alfabetisme kan bijdragen aan culturele diffusie
Slide 20 - Open vraag
Een lingua franca is een taal die door mensen met een .................. wordt gesproken.
A
verschillende moedertaal
B
taalachterstand
C
grote talenknobbel
D
beperkte woordenschat
Slide 21 - Quizvraag
Amerikanisering in Nederland blijkt vooral uit...
A
het gebruik van Amerikaanse woorden
B
het grote aantal immigranten in Nederland
C
het grote aantal vakanties naar Amerika
D
veel oorlogsvluchtelingen die naar hun land terugkeren
Slide 22 - Quizvraag
Hoe herken je een wereldstad?
A
Het moet heel veel inwoners hebben
B
de regering moet er zitten
C
Het moet belangrijk zijn voor een groot gebied op politiek, economisch en/of cultuur
D
deze steden zijn als een web verbonden met andere wereldsteden
Slide 23 - Quizvraag
Wat is geen voorbeeld van een wereldstad
A
Tokyo
B
London
C
Lyon
D
New York
Slide 24 - Quizvraag
Caïro is een grote stad met 20 miljoen inwoners. Hoe wordt zo'n stad aangeduid.
A
Wereldstad
B
Primate city
C
Megastad
D
Dorp
Slide 25 - Quizvraag
Maak in je werkboek op blz 87.
Vraag 7 tm 9
Vraag 7 tm 9
