Slavernij niet voorbij: Bittere smaak van chocola

SLAVERNIJ NIET VOORBIJ
bittere smaak van chocola
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Burgerschapskunde+1Middelbare schoolBasisschoolmavo, havo, vwoGroep 7,8Leerjaar 1,2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Introductie

Je komt meer te weten over de trans-Atlantische slavenhandel, de oneerlijke handel vandaag de dag én je eindigt met een creatieve verwerkingsopdracht.

Instructies

Dit lesprogramma duurt 60-90 minuten en is ontwikkeld voor basisschoolleerlingen uit groep 7 & 8 en leerlingen van de onderbouw Voortgezet Onderwijs. In deze les staat het onderwerp ‘oneerlijke handel’ centraal.

De les bestaat uit drie onderdelen:  
• een introductie over de trans-Atlantische slavenhandel, 
• meer informatie over het onderwerp oneerlijke handel en hoe je dit vandaag de dag terug ziet in het dagelijks leven. 
• een afsluitende creatieve verwerkingsopdracht.   

Lees van tevoren de lesvoorbereiding op elke slide. Vervolgens speel je de les af via het digibord. Geef de leerlingen de inlogcode waarmee zij individueel op de vragen kunnen reageren.    

Onderdelen in deze les

SLAVERNIJ NIET VOORBIJ
bittere smaak van chocola

Slide 1 - Tekstslide

Tijdsduur: max. 5 minuten 
Vertel het onderwerp van dit programma: trans-Atlantische slavenhandel en de uitbuiting van mensen vandaag de dag.  
Bespreek de titel van het programma: ‘Slavernij niet voorbij’. Dit verwijst naar de sporen van slavernij die vandaag de dag nog steeds aanwezig zijn. Dit programma gaat met name in op de cacaoplantages in West-Afrika.  
Geef de leerlingen de inlogcode van LessonUp.  
Opdracht: Geef de leerlingen 1 minuut de tijd om zoveel mogelijk associaties (woorden) in te typen bij de vraag: Waar denk je aan bij slavernij? Op de volgende slide verschijnt een woordweb.  

slavernij

Slide 2 - Woordweb

Tijdsduur: max. 5 minuten 
Bespreek de woorden die de leerlingen hebben opgeschreven. Woorden die dit programma illustreren zijn: oneerlijke handel / tot slaaf gemaakten / kinderarbeid / plantage / luxe producten.  
Vraag door bij de leerlingen door vragen te stellen zoals: Is slavernij van vroeger of van nu?  Kan je voorbeelden noemen van slavernij?
Vertel vervolgens wat de opbouw van het programma is. Bijvoorbeeld: ‘Het komende uur gaan we opdrachten en beelden zien over de trans-Atlantische slavenhandel. We komen te weten hoe Afrikaanse mensen tot slaaf werden gemaakt én hoe ze vervolgens te werk werden gesteld op de plantages. Ook krijgen jullie voorbeelden te zien van hoe vandaag de dag er nog steeds oneerlijke handel bestaat. Tenslotte horen we een persoonlijk verhaal van een jongen die werkt op de cacaoplantage in West-Afrika. We sluiten af met een opdracht waarbij jullie een spoken word gaan schrijven.’ 
Herhaal woorden uit het woordweb die te maken hebben met de trans-Atlantische slavenhandel (bijvoorbeeld: WIC, brandmerk, schepen, driehoekshandel) voordat je naar de volgende slide gaat.
  
Notitie voor de docent: In dit lesmateriaal wordt bewust het woord ‘tot slaaf gemaakten’ (in plaats van ‘slaven’) gebruikt. Dit omdat niemand als slaaf wordt geboren, maar elke tot slaaf gemaakte onder dwang en met geweld tot slaaf werd gemaakt. Voor meer informatie, zie Words Matter (2018). In deze publicatie legt het Research Centre for Material Culture o.a. verbonden aan het Tropenmuseum uit waarom woorden voor de één geen lading hebben en voor een ander juist pijnlijk zijn. De publicatie geeft meer inzicht in gevoeligheden rondom woordgebruik en biedt alternatieven. 

Slide 3 - Video

Tijdsduur: max. 10 minuten 
Bekijk met de leerlingen de animatie van de trans-Atlantische slavenhandel.  
Vraag: Wat valt hen op? 
Mogelijke antwoorden: jaartal/periode, stipjes zijn schepen, continent Afrika en Midden- en Zuid-Amerika. Stel vragen bijvoorbeeld: Wie weet uit welke landen de meeste schepen vertrokken? etc. 
Vertel dat op deze animatie de overtocht van 10 tot 15 miljoen Afrikanen die tot slaaf gemaakt werden te zien is in de periode van de 15e tot 19e eeuw. Benadruk de lange periode en de hoeveelheid schepen die hier te zien zijn. Deze zijn weergegeven als stipjes. 
Vraag: Waarom werden deze mensen naar Midden- en Zuid-Amerika gebracht?
Antwoord: Ze werden daar gedwongen te werken op plantages in Europese koloniën.  De plantages waar tot slaafgemaakten moesten werken waren van Europeanen. 
Vertel dat het doel van de deze overtocht de handel was. Er is een zogenoemde driehoekshandel waarbij de WIC vanuit Nederland handelde. Het product wat uiteindelijk werd verbouwd in de koloniën en naar Nederland werd verscheept was o.a. suiker en katoen. Deze producten kon de WIC met enorm veel winst verkopen. Deze enorme rijkdom van luxeproducten kostte talloze mensenlevens en zorgde voor veel verdriet. In de volgende slides en opdrachten komen we meer te weten over dit verdriet en hoe deze mensen als product werden gezien.
  
Notitie voor de docent met extra informatie over de driehoekshandel: 
Tussen 1650 en 1860 werden 10 tot 15 miljoen mensen ontvoerd uit verschillende West-Afrikaanse landen van Angola tot Senegal. Ze werden gedwongen om in Midden- en Zuid-Amerika te werken (bijv. Suriname, Brazilië, de Caraïbische eilanden en het Zuiden van de Verenigde Staten). Schepen vertrokken uit West-Europa met handelswaar: vuurwapens, buskruit, ijzer en textiel. In West-Afrika ruilden Europese handelaren deze waar met plaatselijke machthebbers voor mensen, goud en ivoor. Europese handelaren vervoerden de tot slaaf gemaakten in overvolle schepen onder zeer slechte omstandigheden. De Nederlandse WIC heeft zo’n 550.000 mensen verhandeld en naar Amerika gebracht waar zij op Surinaamse, Antilliaanse en Braziliaanse suiker-, koffie- en cacao-plantages moesten werken. Ook werkten ze in het zuiden van de Verenigde Staten op katoenplantages. Veel tot slaaf gemaakten stierven tijdens de boottocht. De schepen vertrokken uit Noord-Amerika en het Caraïbische gebied naar West-Europa met luxegoederen zoals suiker, rum, koffie, katoen, zilver en tabak. De Europese rijkdom en het gebruik van luxeproducten kostte talloze mensenlevens en zorgde voor veel verdriet. 

reken uit hoeveel ruimte jij 
hebt in de klas?

Slide 4 - Open vraag

Tijdsduur: max. 5 minuten 
Vertel: de mensen uit Afrika werden vervoerd op in het ruim van schepen. We gaan zo zien hoeveel mensen vervoerd werden op zo'n schip. Eerst doen we met elkaar een opdracht. 
Opdracht: Overleg in tweetallen en maak een schatting: hoeveel kubieke meter ruimte jullie per leerling in dit klaslokaal hebben? Vul het antwoord in.  
Antwoord: In Nederland is in de wet vastgelegd hoeveel ruimte een leerling minimaal zou moeten hebben. In het basisonderwijs is dat 3,5 m² per leerling. In het voortgezet onderwijs is dat meer, en verschilt per schooltype. Het recht om je vrij te kunnen bewegen, is dus vastgelegd voor leerlingen.
Vertel de oversteek van Afrika naar Amerika, de zogenoemde middle passage, was het meest beruchte deel van de driehoekshandel. Wekenlang zaten tot slaaf gemaakten opgesloten op zee, zonder enig uitzicht met weinig voedsel en amper bewegingsvrijheid. Het schip de Eenigheid vertrok uit Afrika met aan boord 319 tot slaaf gemaakte Afrikanen. Deze mensen hadden per persoon maar 0,5 m³ ruimte op het schip.  
Teken op het bord een vierkant van 1 m2 en haal daar 50 cm vanaf.  
Stel je voor dat je 1 uur zo dicht bij elkaar staat, wat doet dat dan? En met 10 uur? En 100 uur? Benadruk hier ook de tijdsduur van de reis naar Midden Zuid-Amerika. 
Vraag: Waarom liet men zulke onmenselijke omstandigheden toe? 
Antwoord: Ze hadden praktisch geen ruimte, lagen/zaten dicht op elkaar en konden niet rechtop staan. De handelaren zagen mensen als goederen en probeerden zoveel mogelijk winst te behalen per vaart. (Voor meer opdrachten over de slavenreis van de Enigheid bekijk de website van het Zeeuws archief.)  

een van de meest beruchte schepen die tot slaaf gemaakten vervoerden was ‘the Brookes’.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak een eigen zin:
'ik mis m'n huis'
'ik voel me lelijk'
'ik schaam me'
'het doet pijn' 
'ik kan niet bewegen'

Slide 6 - Sleepvraag

Tijdsduur: max. 5 minuten  
Vertel het proces van ontmenselijking van tot slaaf gemaakten: Europese kolonisten en handelaren probeerden Afrikaanse mensen als goederen te zien en niet als personen. Mensen die tot slaaf werden gemaakt, maakten een reeks verschrikkelijke zaken mee. Dit proces bestond uit enkele stappen waarbij hun menselijkheid en eigenheid werd ontkend: 
1) Vaders, moeders, zonen en dochters werden met geweld uit hun gemeenschap weggerukt. Ze werden weggehaald bij hun familie en hun thuis. Alles werd hen ontnomen en ze werden geboeid. 
2) Daarna volgde de verkoop waarbij zij gewelddadig werden behandeld en vernederende fysieke onderzoeken moesten ondergaan.  
3) Na de verkoop kwam een periode van gevangenschap en gedwongen arbeid die een heel leven kon duren. Wanneer iemand verkocht werd, werd diegene met een brandmerk tot eigendom bestempeld. Hun eigen naam werd hen ontnomen. De eigenaar koos na de verkoop een nieuwe naam voor de tot slaaf gemaakten.
Opdracht: De leerlingen zien hier twee afbeeldingen die zojuist benoemd zijn: de voetboei en het brandmerk. Laat de leerlingen een gedachte naar het voorwerp slepen. Wat zou een tot slaaf gemaakte denken toen hem of haar dit werd aangedaan.  
Vraag: Kan jij nog andere gedachten bedenken?  

wanneer jou alles is afgenomen, wat hou je dan over? 

Slide 7 - Woordweb

Tijdsduur: max. 5 minuten 
Vertel na het vervoer vanuit Afrika en de verkoop waarbij tot slaaf gemaakten hun eigennaam, familie, thuis en eigendom werden afgenomen, behielden zij toch nog iets. 
Vraag: wanneer al jouw dingen van je zijn afgenomen, wat draag je dan nog steeds bij je?  
Antwoord: denk aan antwoorden als je kan kracht putten uit herinneringen, muziek, verhalen die je (groot)ouders vertelden en uit je geloof.  
Vertel ondanks het geweld en de verschrikkelijke omstandigheden op de plantages, gaven tot slaaf gemaakten vorm aan hun eigen leven. Terwijl hun Afrikaanse identiteit werd verboden en genegeerd, creëerden ze in het geheim nieuwe culturen. De tot slaaf gemaakten kwamen uit verschillende West-Afrikaanse landen en gemeenschappen en moesten samen zien te overleven. Zij putten zelfvertrouwen en hoop uit dans, muziek (afb. 3 slide 8), religie (afb.1 slide 8) en een gemeenschappelijke taal (die zij onderling creëerden). Zij vertelden elkaar verhalen over Anansi de spin (afb. 2 slide 8), waarin onder andere de plantagehouders naar voren kwamen en kritiek werd geleverd op de plantagehouders en het slavernijsysteem. Door samen muziek te maken vergrootten ze de verbondenheid en communiceerden ze in het geheim. Daarnaast was ook de kleding een belangrijk onderdeel om in een soort geheimtaal te kunnen communiceren met elkaar.  
Opdracht op de volgende slide volgt een sleepopdracht. Hier zie je vier verschillende voorwerpen die te maken hebben met wat er zojuist is verteld.  

instrument
boeken
sjaal
hoofddeksel
tekeningen
landbouwwerktuig
verhalen
geloof

Slide 8 - Sleepvraag

Tijdsduur: max. 5 minuten  
Opdracht: welk woord hoort bij het juiste voorwerp. Uit al deze vier voorwerpen werd kracht gehaald. Ze zijn gebruikt en gemaakt door tot slaaf gemaakten.  
Bespreek vervolgens de vier afbeeldingen:  
Afbeelding 1; Uit de verschillende geloven die de tot slaaf gemaakten meenamen is het Winti geloof ontstaan. Gelovigen zoeken contact met overleden voorouders en de Winti die hen bescherming en raad kunnen geven. Met deze Awidya bezem veegt een rituele specialist, een obiaman, een ruimte schoon tijdens rituele dansen. Bij dergelijke rituelen kunnen ook pemba doti (witte klei), kaurischelpen en de kleur blauw voorkomen. Die kleuren hebben beschermende en afwerende krachten. 
Afbeelding 2; De spin Kweku Anansi is een personage uit de West-Afrikaanse verhalentraditie (vergelijkbaar met Reineart de Vos). Anansi staat erom bekend dat hij - hoe klein en onzichtbaar hij ook is - grote, machtige personages voor de gek te houden. Tot slaaf gemaakte West-Afrikanen putten kracht en hoop uit deze verhalen en lieten Anansi voortleven in landen in de Caraïben en Amerika.  
Afbeelding 3; In veel West Afrikaanse culturen kunnen trommels boodschappen doorgeven via bepaalde ritmes. Op sommige plantages werd het daarom verboden om trommels te gebruiken, want de plantage-eigenaren begrepen deze vorm van communicatie niet en waren bang voor opstanden en de kracht van opzwepende muziek. In respons op dit verbod werden er snaarinstrumenten gemaakt van een kallebas. Deze banjo, de oudste van het Amerikaanse continent, komt uit Suriname. 
Afbeelding 4; De angisa hoort bij het kotomisi kostuum, de traditionele klederdracht van de Creoolse vrouw. De angisa  wordt op verschillende manieren gevouwen. Iedere vouwwijze heeft een betekenis die alleen door 'insiders' kan worden gelezen. Met de angisa geven vrouwen bijvoorbeeld uiting aan hun gemoedstoestand. Ten tijde van de slavernij konden zo ook geheime boodschappen worden verteld die onzichtbaar bleven voor de plantagehouder.  

Slide 9 - Tekstslide

Tijdsduur: max. 1 minuut
Bekijk de wereldkaart aandachtig. 
Vraag: welke handelsroutes zijn te herkennen op deze kaart?

In de volgende slide kunnen de leerlingen zijn/haar antwoord invoeren. 

welke handelsroutes zijn op deze wereldkaart te herkennen?

Slide 10 - Open vraag

Tijdsduur: max. 5 minuten  
Vraag: Welke handelsroutes herken je op deze wereldkaart?  
Antwoord: de rode route toont de driehoekshandel van de WIC; de paarse route de specerijenroute van de VOC. 
Vertel: We hebben net veel gehoord en gezien hoe tot slaaf gemaakten uit Afrika naar Midden- en Zuid-Amerika werden gebracht om daar te werken in de koloniën. Niet alleen hier was slavernij. Slavernij was onderdeel van de gehele koloniale geschiedenis. Nederlanders hebben ook mensen tot slaaf gemaakt in o.a. Indonesië, onder de vlag van de VOC.  
 
Notitie voor de docent met extra informatie over de VOC en Jan Pieterszoon Coen.  
De VOC is ruim 400 jaar geleden (in 1602 om precies te zijn) opgericht om krachten te bundelen en risico’s te spreiden. De VOC  was in die tijd het grootste handelsbedrijf ter wereld en het eerste bedrijf met vestigingen in meerdere landen. De VOC handelde niet alleen tussen Europa en Azië; het bedrijf richtte ook een handelsnetwerk op tussen verschillende handelsposten in Azië. Ze waren het enige Nederlandse bedrijf dat handel mocht drijven met de Oost - zo werd Azië in die tijd genoemd. (Ze hadden het alleenrecht). En ze hadden een leger. (Ze hadden het recht om militair in te ingrijpen.) 

Een voorbeeld is het geweld van Jan Pieterszoon Coen tegen de bevolking van de Indonesische Banda-eilanden. Coen was gouverneur generaal van de VOC. De Banda eilanden waren belangrijk voor de VOC, omdat alleen op deze eilanden nootmuskaat groeide. De oorspronkelijke bevolking van Banda werd verplicht om deze kostbare nootmuskaat af te geven aan de VOC, in ruil voor kleding en rijst. Maar van alleen kleding en rijst konden de Bandanezen niet leven. Daarom gingen ze in het geheim handel drijven met de Engelsen. Toen Jan Pieterszoon hier achter kwam, vermoordde hij duizenden Bandanezen. Een aantal Bandanezen werd tot slaaf gemaakt en meegenomen naar Java. Vervolgens dwong Jan Pieterszoon andere Indonesiërs nu op de (vrijwel lege) Banda-eilanden te werken en de nootmuskaatbomen te verzorgen. De volledige oogst van nootmuskaat ging in z’n geheel naar de VOC.  

Slide 11 - Video

Tijdsduur: max. 5 minuten 
Vertel: We hebben nu gezien en gehoord over de VOC en de WIC. Een actuele discussie vandaag de dag is of standbeelden van handelaren uit deze koloniale periode nog wel mogen blijven staan. Vraag voordat je de video start of zij voorbeelden kennen? Bijvoorbeeld Mauritshuis, Coentunnel, de Witte de Withstraat. 
Opdracht: bekijk de video en noteer het volgende: welke 3 standbeelden in het fragment worden genoemd én waarom hebben mensen bezwaren tegen deze standbeelden.  
Bespreek na afloop van de video de antwoorden van de leerlingen.   
  

wat vind jij van deze standbeelden?
A
ze moeten verwijderd worden
B
ze moeten blijven staan
C
ze mogen blijven staan, maar met juiste informatie
D
ik heb een ander idee

Slide 12 - Quizvraag

Tijdsduur: max. 5 minuten
Opdracht: doe de pollvraag ‘de standbeelden….’ 
Bespreek de uitkomst van de pollvraag, de voor en tegens van de leerlingen.  
Extra vraag: zijn er andere historische figuren die je nooit zou willen zien als standbeeld? Of zijn er standbeelden van historische figuren die je mist?  

timer
5:00
suiker
iPhone
nootmuskaat
chocolade
je eigen kleding

Slide 13 - Sleepvraag

Tijdsduur: max. 10 minuten 
Vertel: We hebben het nu over de handel tijdens in de koloniale periode gehad. We hebben gezien hoe zelfs mensen als product werden gemaakt tijdens deze periode. Vandaag de dag is er nog steeds handel van producten die toen ook werden verhandeld.  
Vraag: Welke producten werden verhandeld (denk aan de driehoekshandel, specerijenhandel)  
Antwoord: suiker, kaneel, nootmuskaat, katoen, cacao, porselein etc.  
Vertel: Jullie zien hier vijf producten staan en aantal van deze producten worden geproduceerd in landen waar slavernij eeuwenlang plaatsvond.  
Opdracht: Onderzoek waar deze vijf producten vandaan komen, je krijgt hier 5 minuten de tijd voor. Gebruik het internet om er achter te komen waar deze producten worden geproduceerd. Wanneer je het antwoord hebt gevonden sleep je het product naar de wereldkaart.
Tip: De leerlingen kunnen naar merkjes in hun eigen kleding kijken. Op de website Schone Kleren kunnen ze zien welke modemerken hoog of laag scoren op duurzaamheid en werkomstandigheden.  
 
Notitie voor de docent: Het is belangrijk dat de leerlingen begrijpen dat de trans-Atlantische slavernij niet vergelijkbaar is met moderne slavernij. De trans-Atlantische slavernij is uniek vanwege de grote schaal, het effect op miljoenen mensenlevens en de eeuwenlange duur. Trans-Atlantische slavernij was een organisatie op wereldschaal waarbij het raciaal is vormgegeven: zwarte mensen werden minder waard geacht dan witte mensen en mochten daarom tot slaaf worden gemaakt.  
Dit is de reden waarom deze met geen andere vorm van slavernij te vergelijken is. 

iPhone – China
nootmuskaat – Indonesië
chocolade (cacao) – West-Afrika 
suiker – Brazilië
jouw kleding  – Bangladesh

Slide 14 - Tekstslide

Tijdsduur: max. 5 minuten  
Bespreek de opdracht aan de hand van de volgende vragen:  
• Welke producten hebben jullie in huis? 
• Wat valt jullie op aan de herkomst van deze producten? 
• Zijn jullie verrast dat deze producten niet in Nederland worden geproduceerd? Waarom wel of niet? 
• Welke informatie heb je gevonden over de werkomstandigheden waarin deze producten worden gemaakt?  
Vertel: dat de volgende slides gaan over kinderarbeid en de werkomstandigheden in de cacao industrie in West-Afrika die vandaag de dag speelt.  

waar komt chocolade vandaan?
‘Nee joh, ben je gek, ik eet geen chocolade. Als ik geld heb, dan geef ik dat uit aan eten dat mijn lichaam nodig heeft.’ 
- Desiré Kamagaté, Ivoriaanse chauffeur. 

‘Voor één reep chocola koop ik 7 kilo rijst of twee kippen’ 
- Konan, de vertaler 

Slide 15 - Tekstslide

Tijdsduur: max. 5 minuten  
Bekijk met de leerlingen de infographic en de quotes van de Ivoriaanse chauffeur Desiré Kamagaté en vertaler Konan. De infographic gaat over het productie- en consumptie- proces van chocolade. In de landen waar chocolade wordt geproduceerd, wordt weinig chocolade gegeten; waar veel chocolade wordt gegeten, wordt geen cacao geproduceerd. 
Vraag: waarom is dit geval?  
Antwoorden:  
• In arme landen kan men chocolade vaak niet betalen. 
• Chocolade is een luxeproduct en geen eerste levensbehoefte.  
• Cacao groeit in warme, vruchtbare landen, waar de lonen historisch gezien lager liggen.  
• Door de grote vraag naar chocolade in rijke landen, ontstaat concurrentie: producenten hebben baat bij wanneer de kosten voor chocolade zo laag mogelijk blijven. 
• De ongelijke verdeling die ontstaan is tijdens de slavernij duurt nogmaals voort: ook nu worden mensen – net als de kolonialisten in 15e tot 19e eeuw aangetrokken tot warme, vruchtbare landen (veel producten kunnen halen zoals cacao, suiker, katoen etc.), waarmee ze veel kunnen verdienen. Met deze handel wordt ook vaak de natuur en bevolking uitgebuit. Ook kinderen moesten daaronder lijden, en dat gebeurt nog steeds. Luister naar dit verhaal...     
 

waarom werken kinderen op de cacaoplantage?
‘Een vriend van mijn vader bracht me naar de cacaoplantage van een man die hij kende. Daar ging ik aan het werk. Er waren nog veel meer kinderen.’  
 

Bassirou uit Ivoorkust, 15 jaar (p. 121, 122, publicatie Tony)

Slide 16 - Tekstslide

Tijdsduur: max. 10 minuten  
Lees: of laat een van de leerlingen het verhaal voorlezen van Bassirou. Vraag de leerlingen om tijdens het luisteren de volgende vraag te beantwoorden: 
• Wat zijn de redenen dat Bassirou als elf-jarige jongen al aan het werk ging? 
 
Het complete verhaal van Bassirou: 
Een vriend van mijn vader nam me mee naar Ivoorkust. Hij zei dat ik geld zou verdienen. Dat was wel nodig, want mijn vader was net overleden. Ik werkte vijf dagen per week, tien uur per dag. De cacaoboer betaalde de vriend van mijn vader, maar ik kreeg niets. Op een dag was hij weg. Ik was helemaal alleen, zonder geld. Een man op straat betaalde een buskaartje naar Ouagadougou voor me. Daar sliep ik tien nachten in een onafgebouwd huis. Toen vond een vrouw me en bracht me naar een opvangtehuis. Waar ik hierna heenga, weet ik niet. Ik weet niet waar mijn moeder woont. Ik weet ook niet of ze nog leeft.  Ik heb haar niet meer gezien of gesproken sinds ik vier jaar geleden naar Ivoorkust vertrok. Dat doet pijn. Ik mis mijn moeder.  En ik voel me verraden door die vriend van mijn vader. 
 
Bespreek na en benoem daarbij het volgende: 
De betekenis van slavernij is: elke vorm van gedwongen werk en/of werk waar niet voor betaald wordt. Ook elke vorm van (illegale) kinderarbeid hoort hierbij. 
Naar schatting zijn alleen al dit moment in West-Afrika 90.000 kinderen (meer dan 3000 schoolklassen) en volwassenen slachtoffer van mensenhandel en gedwongen werk. Zij krijgen geen geld en moeten zwaar en gevaarlijk werk doen. Kinderen worden soms weg geroofd van hun ouders en gaan niet naar school.  

Er zijn verschillende redenen waarom kinderen werken.  
• Als de ouders arm zijn moeten kinderen werken om bij te dragen, zodat er genoeg geld voor eten is.  
• Er zijn ook kinderen die geen ouders meer hebben: door te werken verdienen ze geld voor hun eigen eten. Soms vallen deze kinderen in ‘verkeerde handen’, zoals de zogenaamde ‘vriend’ van de vader van Bassirou.  
• Soms hebben ouders van kinderen schulden bij hun baas. Hun kinderen moeten dan bij die baas werken tot de schuld is afbetaald. 

welke gevaren zijn er voor kinderen op de cacaoplantage?

Slide 17 - Woordweb

Tijdsduur: max. 5 minuten  
Vraag: Welke gevaren heb je in het verhaal van Bassirou gehoord? 
Bespreek na en benoem daarbij het volgende:  
• Meer dan 70% van de kinderarbeiders werken onder gevaarlijke omstandigheden. Ze werken met scherp gereedschap waar ongelukken mee gebeuren doordat kinderen niet genoeg spierkracht hebben en ook niet de juiste motoriek.  
• Daarnaast dragen ze de zware emmers met cacaovruchten en teilen water op hun hoofd. Vaak dragen de kinderen meer dan 20% van hun lichaamsgewicht waardoor er te veel druk op de ruggengraat en nekwervels komt te staan.  
• Op de plantage wordt er gewerkt met giftige pesticiden waardoor 1 op de 5 kinderen giftige gassen inademen.  
• Ook gebeuren er vaak ongelukken met de kinderen als er bomen worden omgehakt en begroeiing wordt weggekapt.  

het is niet erg dat de arbeiders op cacaoplantages nooit een chocoladereep hebben gegeten
A
eens
B
oneens

Slide 18 - Quizvraag

Tijdsduur: max. 5 minuten  
Bespreek: met de leerlingen de vier komende stellingen. Hoe denken zij erover? Maak koppelingen naar eerdere informatie. Waarom zijn de leerlingen voor en tegen? 
Tip: De leerlingen kunnen ook in groepjes discussiëren in plaats van de stellingen klassikaal te behandelen.  

het is je eigen keuze
te werken waar je wil
A
eens
B
oneens

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

als je iets koopt, ben je niet verantwoordelijk voor de omstandigheden
waarin dat product wordt gemaakt
A
eens
B
oneens

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

als je iets goedkoop koopt (bv. kleding, chocolade) draag je bij
aan oneerlijke handel
A
eens
B
oneens

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Tijdsduur: max. 20 minuten  
Vertel: We hebben in deze les verschillende verhalen gehoord over de trans-Atlantische slavernij en oneerlijke handel vandaag de dag. 
Bekijk de video van spoken word kunstenaar Dorothy Blokland met de leerlingen.  
Vraag: wat is haar boodschap? Wat vraagt zij om de leerlingen te doen? 
Opdracht: De leerlingen gaan nu zelf een spoken word schrijven over iets wat zij oneerlijk vinden óf over een van de verhalen die ze tijdens deze les hebben gehoord. Voorbeeldthema’s kunnen zijn: het verhaal van Bassouri, verhaal van een tot slaafgemaakten, het perspectief van de chocolade-eter etc. 
Een spoken word is een kort persoonlijke voorgedragen betoog, waaruit je mening of gevoel duidelijk wordt. De spoken word hoeft niet te rijmen, maar moet wel een natuurlijk ritme hebben. Het helpt wanneer je hardop de tekst uitspreekt bij het schrijven, zodat je het ritme van je tekst hoort.  
Wie wil, kan na afloop haar of zijn spoken word voordragen.  

Slide 23 - Tekstslide

Tijdsduur: max. 5 minuten 
Vraag: Hebben jullie nog vragen? Wat is je het meest bijgebleven? Wat wist je nog niet?  
Notitie docent: Wil je een vervolg geven aan deze les, dan kun je het tweede lespakket (over ‘racisme’) volgen op LessonUp: Sporen van slavernij. Start de les met slide 1&2 en ga vervolgens slide 11. Wil je meer achtergrondinformatie en leesmateriaal bekijk dan lespakket  3.  
 
Voor een bezoek aan het Tropenmuseum, kun je contact opnemen met de afdeling Reserveringen: 088-0042840, of mail naar reserveren@tropenmuseum.nl