In deze les zitten 15 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Planning
Absentie
Uitleg paragraaf 2 en 3
Vragenuurtje
Les gezamelijk afsluiten
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoel
Aan het einde van de les weet je hoe de boeren (horigen) in de tijd van de Franken leefden.
Slide 2 - Tekstslide
Leven op het platteland
Slide 3 - Tekstslide
De vroege Middeleeuwen
Steden werden geplunderd. Bruggen en wegen werden niet meer onderhouden.
Geld werd bijna niet meer gebruikt.
De handel stortte in elkaar.
Slide 4 - Tekstslide
De boeren
De mensen zochten bescherming bij een sterke man. Deze beschermde een groep mensen. In ruil voor deze bescherming bewerkten deze mensen het land voor de heer.
Slide 5 - Tekstslide
Horigen
Een horige moest het land bewerken voor de heer. Herendiensten ( klusjes) voor de heer, in ruil voor bescherming.
Slide 6 - Tekstslide
De horigen moesten allerlei onbetaalde klusjes voor de heer doen. Die klusjes werden herendiensten genoemd.
Slide 7 - Tekstslide
Domein
Op een domein wonen de heer, in het grootste huis en de boeren ( horigen).
Een domein bestaat ook uit landbouwgrond die de boeren bewerken en bossen en rivieren eromheen.
Slide 8 - Tekstslide
Hofstelsel
Dit stelsel van heren, boeren en herendiensten werd het hofstelsel genoemd.
Alles draaide om het hof: De hoeve waar de heer woonde.
Slide 9 - Tekstslide
Plichten horigen
-Pacht betalen in natura (= deel van de oogst)
-Herendiensten verlenen
-Deel van het land van de heer bewerken
-Op het land van de heer blijven
Plichten heer
-Bescherming bieden aan de horigen
- Oorlog voeren
- Gebied/domein besturen
Slide 10 - Tekstslide
Rechten horigen
-Vrij op zondag en feestdagen
-Deel van de oogst zelf houden
- Bescherming krijgen
Rechten heer
-Herendienst ontvangen
-Belasting ontvangen
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Opdracht
Schrijf voor jezelf op hoe de boeren in de tijd van de Franken leefden. Welke rechten en plichten hadden ze?
We gaan er een aantal bespreken.
Slide 13 - Tekstslide
Vragen verzinnen
Jullie krijgen 3 minuten de tijd om (minstens) twee vragen te bedenken.
Deze mogen gaan over paragraaf 1, 2 en 3
Probeer alleen vragen te formuleren waarvan je denkt dat ze wel een op de toets zouden kunnen komen