Oefenexamen 7

Oefenexamen 7
Je kunt de teksten bij dit oefenexamen vinden in je examenbundel. Mocht je je examenbundel niet thuis hebben, dan kun je de digitale versie van de tekst via de ELO Studiewijzer, periode 3 raadplegen.
Je hebt tot en met maandag 30 maart 15:00 uur om het hele examen te maken. 
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 210 min

Onderdelen in deze les

Oefenexamen 7
Je kunt de teksten bij dit oefenexamen vinden in je examenbundel. Mocht je je examenbundel niet thuis hebben, dan kun je de digitale versie van de tekst via de ELO Studiewijzer, periode 3 raadplegen.
Je hebt tot en met maandag 30 maart 15:00 uur om het hele examen te maken. 

Slide 1 - Tekstslide

Instructie
Het volgende examen bevat open vragen en meerkeuzevragen. Bij een meerkeuzevraag kun je één optie aanklikken. Bij een open vraag vul je je antwoord in. Let op: klik na het beantwoorden van een open vraag steeds op 'Bewaren', anders ben je je antwoorden kwijt.

Slide 2 - Tekstslide

Tekst 1 Typically Nederlands

Slide 3 - Tekstslide


Slide 4 - Open vraag



Slide 5 - Open vraag


Slide 6 - Open vraag


Slide 7 - Open vraag


Slide 8 - Open vraag


Slide 9 - Open vraag


Slide 10 - Open vraag


Slide 11 - Open vraag


A
nuanceert de auteur die bezwaren met enkele voordelen van het gebruik van het Engels die hij vervolgens in twijfel trekt.
B
vult de auteur die bezwaren aan met andere nadelen van het gebruik van het Engels die hij vervolgens nuanceert.
C
weerlegt de auteur die bezwaren met praktijkvoorbeelden van het gebruik van het Engels die hij vervolgens nuanceert.
D
zet de auteur die bezwaren af tegen positieve ervaringen met het gebruik van het Engels die hij vervolgens in twijfel trekt.

Slide 12 - Quizvraag


A
is niet zo goed als we denken, want we overschatten ons niveau doordat we ervan uitgaan dat we bijna geen fouten maken en niet veel algemeenheden gebruiken.
B
is wellicht minder goed dan we denken, want we merken het simpelweg niet zo snel als iemand in het Engels onhandig formuleert en clichés gebruikt.
C
klinkt misschien beter dan ons Nederlands, omdat het Engels van zichzelf nu eenmaal minder kromme en afgezaagde formuleringen bevat.
D
klinkt naar verhouding misschien best goed, omdat we in het Engels minder standaardformuleringen gebruiken en knullige formuleringen vermijden.

Slide 13 - Quizvraag


A
doen dat omdat zij zich zo aanpassen aan de wereld om hen heen.
B
komen terecht zelfverzekerder over.
C
zijn onzeker over hun eigen kwaliteiten.
D
zijn ten onrechte bang om als provinciaal te worden gezien.

Slide 14 - Quizvraag


A
ervan te overtuigen dat Nederlands als voertaal in bestuurs- en collegezalen te verkiezen is boven het Engels.
B
te laten beseffen dat nergens ter wereld de bestuurs- en onderwijselite meer Engels spreekt dan in Nederland.
C
te laten nadenken over de voor- en nadelen van het spreken van Engels in Nederland.
D
uit te leggen dat verschillende paradoxen een rol spelen in de discussie over het spreken van Engels in Nederland.

Slide 15 - Quizvraag


A
afstandelijk
B
kritisch
C
rebels
D
somber

Slide 16 - Quizvraag


A
De Nederlandse samenleving is gebaat bij een goede taalvaardigheid van zowel de Nederlandse academici als de allochtone werkzoekenden.
B
De Nederlandse samenleving is overgeleverd aan de multinationals wanneer het Engels de voertaal wordt in wetenschap en bestuur.
C
Het is schadelijk voor de Nederlandse samenleving wanneer het Engels de voertaal wordt in de wetenschap en het bestuur.
D
Het is typisch voor de Nederlandse samenleving dat we zo onzeker zijn over onszelf dat we het Engels zo belangrijk vinden.

Slide 17 - Quizvraag


Slide 18 - Open vraag

Tekst 2 De wilskrachtige is een gewoontedier

Slide 19 - Tekstslide


A
aansprekend voorbeeld te noemen.
B
korte samenvatting van de inhoud te geven.
C
spannende anekdote te vertellen.
D
verrassende stelling te poneren.

Slide 20 - Quizvraag


Slide 21 - Open vraag


Slide 22 - Open vraag


Slide 23 - Open vraag


A
hebben zo veel vaste, gezonde gewoontes dat ze de lokroep van ongezonde verleidingen minder horen en daardoor hun wilskracht nauwelijks hoeven aan te spreken.
B
onderdrukken hun verlangens naar ongezonde verleidingen door snel over te stappen op een automatische piloot die hen ervoor behoedt toe te geven aan die verleidingen.
C
voelen wel degelijk een bepaalde honger naar junkfood en alcohol, maar door een beroep te doen op hun voorraad wilskracht weten ze die drang om te zetten in gezonde gewoontes.
D
zijn vatbaarder voor verlangens dan mensen die bepaalde routines opgebouwd hebben omdat die laatste groep meer succeservaringen heeft geboekt op het gebied van zelfcontrole.

Slide 24 - Quizvraag


A
Als je wilskracht niet voldoende gebruikt, krijg je een tekort aan egodepletie.
B
Als je je voorraad wilskracht hebt opgebruikt, kun je spreken van egodepletie.
C
Als je je wilskracht op de proef stelt, voorkom je een toestand van egodepletie.
D
Als je wilskracht regelmatig traint, kom je sneller in aanmerking voor egodepletie.

Slide 25 - Quizvraag


Slide 26 - Open vraag


Slide 27 - Open vraag


Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide


Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Tekstslide


Slide 32 - Open vraag


A
Ja, want er wordt aangetoond dat wilskrachtigen verleidingen vermijden met routines.
B
Ja, want uit onderzoek blijkt dat zelfcontrole een belangrijke sleutel tot succes is.
C
Nee, want de werking van de wilskracht wordt wel toegelicht, maar een voorbeeld ontbreekt.
D
Nee, want er worden enkel voorbeelden gegeven van de werking van de wilskracht als spier.

Slide 33 - Quizvraag


A
op de hoogte te stellen van uitkomsten van recent onderzoek naar de invloed van wilskracht en routines op het leveren van prestaties.
B
te laten beseffen dat het mogelijk is om, op basis van wilskracht, veelvoorkomende, ongezonde gewoontes om te zetten in gezonde routines.
C
te laten inzien dat het hanteren van vaste gewoontes een efficiëntere manier is om gedrag aan te passen dan het trainen van wilskracht.
D
te laten nadenken over de rol van wilskracht en leven volgens vaste gebruiken als succesfactoren.

Slide 34 - Quizvraag

Hieronder volgen nog vragen bij twee teksten. Na de vragen bij tekst 3 en 4 volgen vragen die op beide teksten betrekking hebben.

Slide 35 - Tekstslide

Tekst 3 Ban de barbecue uit Vondelpark

Slide 36 - Tekstslide


A
bevat een toelichting bij de algemene uitspraak in alinea 1.
B
geeft een oorzaak voor het gevolg in alinea 1.
C
noemt een middel voor het doel in alinea 1.
D
schetst een oplossing voor het probleem in alinea 1.

Slide 37 - Quizvraag


Slide 38 - Open vraag


Slide 39 - Open vraag

Tekst 4 Samen het park opruimen is een beter idee

Slide 40 - Tekstslide


Slide 41 - Open vraag


Slide 42 - Open vraag


A
de lezer te laten inzien dat de Vrienden van het Vondelpark voornamelijk drogredenen hanteren, wat een goede discussie over barbecueën in het Vondelpark moeilijk maakt.
B
de lezers van Het Parool ertoe aan te sporen om in verzet te komen tegen de lobby van de Vrienden van het Vondelpark om zo een barbecueverbod voor het Vondelpark te voorkomen.
C
de Vrienden van het Vondelpark ervan te overtuigen dat, in tegenstelling tot wat de Vrienden zelf beweren, festivalgangers en toeristen zich wel degelijk gedragen tijdens barbecues in het Vondelpark.
D
de Vrienden van het Vondelpark uit te nodigen om mee te werken aan een oplossing die voor zowel voor- als tegenstanders van barbecueën in het Vondelpark acceptabel is in plaats van een verbod te bepleiten.

Slide 43 - Quizvraag

Overkoepelende vragen bij tekst 3 en 4

Slide 44 - Tekstslide


Slide 45 - Open vraag


Slide 46 - Open vraag

Beoordeling
Je hebt nu een heel examen gemaakt. Op maandag 23 maart na 15:00 uur worden de uitgewerkte antwoorden van dit eindexamen op de ELO Studiewijzer periode 3 gezet. Je kunt zelf je antwoorden nakijken. Wees kritisch en kijk niet te soepel na. Tel al je punten op.

Slide 47 - Tekstslide

Aftrek taalfouten
Heb je al je scorepunten opgeteld? Dan moet je nu nog de taalfouten aftrekken van je scorepunten (en dus niet direct van je cijfer!). Houd de volgende verdeling aan:
0 fouten: - 0 pt
1 fout of 2 fouten: - 1 pt
3 of 4 fouten: - 2 pt
5 of 6 fouten: - 3 pt
7 of  meer fouten: - 4 pt

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Normering

Slide 50 - Tekstslide