Zebra 18 19-3

Taalles 19-3-2020
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Taalles 19-3-2020

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je doen?
Grammatica: leren werken met voegwoorden 
(omdat, terwijl, toen, zodat, hoewel)
Brief schrijven naar een verhuisde vriend/vriendin
Scannend lezen en dan vragen maken
Kijken en luisteren (1x kijken!!) en dan de vragen maken
Zebra online oefenen: www.nt2plus.nl 
Naar keuze nog extra oefenen: open.diglinplus.nl
Evaluatie van de les

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica

Slide 3 - Tekstslide

Voegwoorden
Je gaat leren wat voegwoorden zijn. 
Kijk naar het filmpje. 
Tijdens het filmpje krijg je nog wat extra uitleg.
Aan het einde van het filmpje ga je zelf nog extra oefenen. 

Slide 4 - Tekstslide

6

Slide 5 - Video

00:12
Samengevoegde zin
Als je twee zinnen samenvoegd, dan noem je dat een samengevoegde zin. Om twee zinnen samen te kunnen voegen, heb je een voegwoord nodig. 

Bijvoorbeeld:
Ik ga vandaag niet zwemmen. Ik heb geen zin.
= Ik ga vandaag niet zwemmen, omdat ik geen zin heb. 

Slide 6 - Tekstslide

00:52
Omdat of daarom
Je kunt twee zinnen samenvoegen door omdat of daarom te gebruiken. 
Je geeft dan een oorzaak of reden van iets aan. 

Bijvoorbeeld:
We kwamen te laat op de afspraak, doordat het hard regende.

Slide 7 - Tekstslide

01:28
Zodat
Je gebruikt het voegwoord zodat als het om een gevolg gaat. 

Bijvoorbeeld:
Hij moet thuis goed oefenen voor de toets, zodat hij een voldoende gaat halen.

Slide 8 - Tekstslide

01:46
Terwijl, als, wanneer, toen
Deze voegwoorden gebruik je als het om tijd gaat. 
Bijvoorbeeld:
De leerlingen maken hun huiswerk, terwijl de docent de opdracht nakijkt. 
Ik leg het je uit wanneer het pauze is. 
Gaby was boos toen Ella niet naar de afspraak kwam. 

Als kun je ook gebruiken als het om een voorwaarde gaat. 
Als je jouw huiswerk goed maakt, mag je nog even tv kijken.

Slide 9 - Tekstslide

02:18
Hoewel
Hoewel gebruik je als het om een tegenstelling (tegenovergestelde) gaat. 
Bijvoorbeeld:
We gaan buiten sporten, hoewel het regent. 

Slide 10 - Tekstslide

02:48
Regel woordvolgorde
In zinnen met omdat, terwijl, toen, zodat, hoewel veranderen de woorden van plaats. De persoonsvorm (werkwoord) van de tweede zin staat aan het eind van de zin

Bijvoorbeeld:
Ruth komt te laat. De bus is kapot. 
Ruth komt te laat, doordat de bus kapot is

Slide 11 - Tekstslide

Zelf oefenen (volgende dia)
1. Ruud zingt. Hij staat onder de douche. 
2. Ik ben mijn portemonnee verloren. Ik kan niets kopen. 
3. De jongens gymmen. De meisjes hebben vrij.
4. Ik weet zijn naam niet. Hij woont bij mij in de straat. 
5. Ik heb meteen de politie gebeld. Ik hoorde een vreemd geluid.

Uitleg
Je ziet hier 2 zinnen staan. Maak er 1 zin van. Je mag kiezen uit de volgende voegwoorden: daardoor, als, terwijl, toen, hoewel. Kies elk woord 1 keer!

Slide 12 - Tekstslide

Schrijf hier de antwoorden van de vorige opdracht op.

Slide 13 - Open vraag

Maak nu zelf 5 zinnen met voegwoorden. Let op hoofdletters en leestekens!

Slide 14 - Open vraag

Schrijven

Slide 15 - Tekstslide

In een volgende les moet je een feest gaan organiseren. Je wilt een feest gaan organiseren voor alle mensen in deze zorg die nu zo hard werken om iedereen beter te maken. In deze les ga je vast oriënteren: hoe zou jouw ideale (perfecte) feest eruit zien? Wat heb je daar allemaal voor nodig? En zou je het alleen willen organiseren of graag samen met iemand? Maak een verslag van 15 zinnen over jouw perfecte feest voor iedereen die nu onze maatschappij draaiende houdt.

Slide 16 - Open vraag

Lezen

Slide 17 - Tekstslide

Luisteren
Uitleg
Op de volgende pagina krijg je een aantal vragen die je over deze tekst moet beantwoorden.

Slide 18 - Tekstslide

Aan wie moet je een adreswijziging doorgeven als je verhuisd bent?
A
bij de receptie
B
bij de administratie
C
bij de directie
D
bij de docent

Slide 19 - Quizvraag

Als je ziek bent moet je de receptie bellen. Wat moet je daarbij vermelden?
A
Jouw telefoonnummer
B
Jouw e-mailadres
C
Of je een cursistenpas hebt
D
Jouw cursistnummer

Slide 20 - Quizvraag

Waar horen de jassen?
A
In de kluisjes en in de lockers
B
In de lockers of aan de kapstok
C
In de lockers of over je stoel
D
Alleen in de lockers

Slide 21 - Quizvraag

Kijken en luisteren

Slide 22 - Tekstslide

4

Slide 23 - Video

00:41
Hoeveel mensen heb je tot nu toe in totaal goed in beeld gezien?
A
8 personen
B
9 personen
C
7 personen
D
10 personen

Slide 24 - Quizvraag

01:01
Wat gebruikt het meisje nu nooit meer?
A
De tijd
B
De wereld
C
Haar hart
D
Hem (de jongen)

Slide 25 - Quizvraag

01:27
Wat kennen ze niet van elkaar?
A
Het hart
B
De stem
C
Het verleden
D
De illusie

Slide 26 - Quizvraag

02:18
Het meisje en de jongen allebei een jasje aan. Welke kleuren heb je allemaal gezien?
A
blauw, wit, roze, zwart, geel
B
blauw, rood, zwart, roze, geel, groen
C
blauw, wit, rood, oranje, zwart, geel
D
blauw, wit, rood, zwart, roze, geel

Slide 27 - Quizvraag

Online oefenen

Slide 28 - Tekstslide

Online oefenen Zebra
Als het goed is kan iedereen inloggen (www.nt2plus.nl)
Boven in de hoek zie je jouw naam staan met een pijltje erbij.
Klik hierop – profiel.
Ga naar beneden. Daar staat “groep”.  
Hier moet je de volgende code invullen = FJ19N5CT

Online opdrachten maken: 
Online kun je alle opdrachten van hoofdstuk 18 maken. 
Ga verder met  "bouwsteen belangrijke informatie uit een verhaal halen".
Ben je klaar, dan hoef je online voor Zebra niks meer te doen. 


Slide 29 - Tekstslide

Extra oefenen
Wil je nog extra oefenen? 
Oefen dan op de volgende website (volgende dia)
Je kunt hier van alles en nog wat oefenen. 

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Link

Einde van de les.
Wat vond je van de les en wat zou je graag nog meer willen oefenen?

Slide 32 - Open vraag