Maak van twee zinnen 1 zin door een van deze voegwoorden te gebruiken: en/of/maar/want.
1. Het regent. Het waait heel hard.
2. Ik loop door. Mijn trein vertrekt over vijf minuten.
3. Hier op de hoek ga je linksaf. Aan het eind van de straat ga je rechtsaf.
4. Amir zegt “ik ben zestien jaar”. De agent gelooft hem niet.
5. Aras heeft kort haar. Mine heeft lang haar.
6. Heb je honger? Wil je iets drinken?
7. Deze trein gaat naar Rotterdam. Hij stopt niet in Haarlem.
8. Ik heb geen tijd. Ik heb het erg druk.
9. Mijn zus is twaalf jaar. Mijn broer is zestien jaar.
10. Zullen we naar het park gaan? Heb je geen zin?