In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Contenu du test
Een luistertoets over chapitre 1 tm 3
Paar opgaven over voca en grammatica
Een of twee schrijfopdrachten
De toets telt 3x mee
Apprendre:
Vocabulaire Chapitre 3 FR<->NL (p. 128-129).
Phrases Clés Chapitre 3 NL>FR (p. 130).
Alle grammatica CH 1-3 (p. 162-166)
Slide 1 - Tekstslide
Révision pour le test
1. Les verbes vouloir en pouvoir
2. Le passé composé
2. L'adjectif
3. Les verbes en -er
4. Le pronom démonstratif
Slide 2 - Tekstslide
Waar heb je nog uitleg of hulp bij nodig? Kies uit: 1. Niets, ik snap alles goed 2. Alles graag 3. Een of meer van passé composé, adjectif, bezittelijk voornaamwoord, aanwijzend voornaamwoord, de werkwoorden vouloir en pouvoir of iets anders?
Slide 3 - Open vraag
1. Vouloir en pouvoir
Tip: herhaal voor de schrijfopdracht ook de andere onregelmatige werkwoorden!
Tip: herhaal de onregelmatige werkwoorden op de site van Grandes Lignes:
Slide 4 - Tekstslide
vouloir [voelwa:r] = willen
Ook van vouloir, in de 1e geleerd: je voudrais un coca et une pizza s'il vous plaît.
Betekenis: ik zou graag willen
Slide 5 - Tekstslide
pouvoir [poevwa:r] = kunnen
Slide 6 - Tekstslide
Let op!
Let op: na vouloir en pouvoir volgen vaak woordgroepen zoals 'ouvrir la fenêtre', 'aller aux toilettes' waar ook een werkwoord in zit, of alleen een werkwoord. Denk maar aan het Nederlands, daar is het hetzelfde:
Kan ik naar de wc gaan? = Je peuxaller aux toilettes?
Je hebt dus een 'hulpwerkwoord' (vouloir of pouvoir) en een tweede werkwoord. De werkwoorden staan in de Franse zin altijd bij elkaar!
Slide 7 - Tekstslide
Révision 2
Le passé composé
Slide 8 - Tekstslide
Even opfrissen... Welke zin is goed?
1. Tu avez mangé une pizza.
2. Vous avons regarder un film.
3. Il a fait ses devoirs.
4. Je ai fait mes devoirs.
Slide 9 - Tekstslide
Wat zie je? Maak de laatste zin af
Slide 10 - Tekstslide
Onregelmatige werkwoorden
On regarde la vidéo:
https://tinyurl.com/5dakjsbe
Slide 11 - Tekstslide
Passé composé, komt met z'n twee. Welke twee?
A
werkwoord + bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord + zelfstandig naamwoord
C
hulpwerkwoord + voltooid deelwoord
D
bijwoord + voltooid deelwoord
Slide 12 - Quizvraag
Welk hulpwerkwoord gebruik je?
A
vouloir
B
aller
C
avoir
D
faire
Slide 13 - Quizvraag
Hoe maak je het voltooid deelwoord van een werkwoord op 'er' ?
A
pak het hele werkwoord
B
Hele werkwoord, min r
C
Hele werkwoord, min r + accent op de e
D
Hele werkwoord, min e
Slide 14 - Quizvraag
Kies de juiste vorm: Hebben jullie je huiswerk gemaakt?
A
Vous fait vos devoirs?
B
Vous avez fait vos devoirs?
C
Vous avez faité vos devoirs?
D
Vous avons fairé vos devoirs?
Slide 15 - Quizvraag
Tu veux pratiquer plus? / Meer oefenen?
Chapitre 1 D ex. 17c, 18
Slide 16 - Tekstslide
Vertaal: Ik heb gedanst (danser)
Slide 17 - Open vraag
Vertaal: Jullie hebben gespeeld (jouer)
Slide 18 - Open vraag
Vertaal: Ik ben ziek geweest. (ziek zijn = être malade)
Slide 19 - Open vraag
Teste ta connaissance. Vul de uitgangen van het bijvoeglijk voornaamwoord in op de volgende slide.
Slide 20 - Tekstslide
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
meervoud
-
-s
-e
-es
Slide 21 - Sleepvraag
Adjectif
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 22 - Tekstslide
Waar staat een bijvoeglijk naamwoord in het Frans?