Project grammatica spelling en formuleren les 1

Project grammatica spelling en formuleren

zinsdelen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Project grammatica spelling en formuleren

zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
- Uitleg project
- Lesdoel
- Terugblik/voorkennis
- Uitleg
- Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Project grammatica, spelling en formuleren.
- belang van taalvaardigheid
- social media
- analyse van onze taal
- trechter
- zelflerend vermogen

Slide 3 - Tekstslide

Hoe zien de lessen eruit?
  • Korte uitleg/opstart.
  • Groepjes
  • Ik heb een coachende rol
  • Nu 3 lessen, na kerstvakantie de rest
  • Opdrachten maak je in de les
  • Daarna nabespreken
  • Veel verantwoordelijkheid -> neem dat ook

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoel
• Je weet dat een zin bestaat uit zinsdelen.
• Je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen.
• Je kunt een zin in zinsdelen verdelen.
• Je weet dat zinsdelen een andere functie in de zin hebben.
• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp moet vinden.
• Je kunt de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp in een zin vinden.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Hij maakte de groente schoon.
A
hij
B
maakte
C
de groente
D
schoon

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Hij maakte de groente schoon.
A
hij
B
maakte
C
de groente
D
schoon

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Vandaag ga ik mijn best doen.
A
vandaag
B
ga
C
ik
D
doen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Vandaag ga ik mijn best doen.
A
vandaag
B
ga
C
ik
D
doen

Slide 9 - Quizvraag

Welke zinnen zijn correct en welke niet? Waarom?
Hij loopt.
Zij doet.
Jullie worden.
Ik heb.
Ik geef.
We gaan.

timer
2:00

Slide 10 - Tekstslide

Welke zinnen zijn correct en welke niet? Waarom?
Hij loopt.
Zij doet iets
Jullie worden iets
Ik heb iets
Ik geef iets aan iemand.
We gaan.

Slide 11 - Tekstslide

Welke zinnen zijn correct en welke niet? Waarom?
Hij loopt.
Zij doet iets -> lijdend voorwerp
Jullie worden iets -> lijdend voorwerp
Ik heb iets -> lijdend voorwerp
Ik geef iets aan iemand -> lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
We gaan.

Slide 12 - Tekstslide

Welke zinnen zijn correct en welke niet? Waarom?
Hij loopt.
Zij doet de was -> lijdend voorwerp
Jullie worden astronauten van NASA -> lijdend voorwerp
Ik heb de mooiste kledingstijl van mijn familie -> lijdend voorwerp
Ik geef een cadeau aan mijn moeder -> lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
We gaan.

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag
- Ga in de groepjes zitten.
- Lees goed wat je moet doen!
- Ik loop rond -> eerst zelf goed lezen (ook de theorieblokjes).

Maken Grammatica zinsdelen hs. 1 opdracht 2, (4, 5, 7,) 8, 9, 12 (p. 46-50).
Maken Grammatica zinsdelen hs. 2 opdracht 1, (3, 4, 5,) 6, 8, (9,) 10, 11, 12 (p. 110-116). Online!

De opdrachten tussen haakjes maak je als laatste. Eerst maak je de opdrachten die niet tussen haakjes staan.

Slide 14 - Tekstslide

timer
1:00

Slide 15 - Tekstslide

Lesdoel
• Je weet dat een zin bestaat uit zinsdelen.
• Je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen.
• Je kunt een zin in zinsdelen verdelen.
• Je weet dat zinsdelen een andere functie in de zin hebben.
• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp moet vinden.
• Je kunt de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp in een zin vinden.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een kenmerk van een zinsdeel?

Slide 17 - Open vraag

Welk zinsdeel komt in elke zin voor?

Slide 18 - Open vraag

Wat is het verschil tussen de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde?

Slide 19 - Open vraag

tot slot
Verdeel de volgende zin in zinsdelen en benoem de onderdelen:

Ik heb veel water gegeven aan mijn planten.


Slide 20 - Tekstslide