De leerling:
- Geeft het doel van het Gedragswiel.
- Legt in eigen woorden uit wat het Gedragswiel inhoudt aan de hand van de drie componenten of gedragsdeterminanten.
- Geeft de definitie van competenties aan de hand van de twee soorten.
- Legt uit wat lichamelijke competenties zijn.
- Geeft minstens twee voorbeelden van lichamelijke competenties.
- Legt uit wat geestelijke competenties zijn.
- Geeft minstens twee voorbeelden van geestelijke competenties.
- Geeft de definitie van een drijfveer.
- Legt het verschil tussen een reflectieve en automatische drijfveer uit.
- Argumenteert in een gegeven voorbeeld of het gaat om een reflectieve of automatische drijfveer.
- Geeft de definitie van een dilemma volgens het Gedragswiel.
- Legt het verschil uit tussen autonome en gecontroleerde drijfveren.
- Argumenteert in een gegeven voorbeeld of het gaat om een autonome of gecontroleerde drijfveer.
- Geeft de definitie van de context volgens het Gedragswiel.
- Herkent in een gegeven voorbeeld welk aspect de context bevat (fysieke, socioculturele, economische en politieke aspecten).
- Somt de drie niveaus op waarop de contextuele aspecten invloed kunnen hebben.
- Legt aan de hand van een voorbeeld uit hoe de manier waarop iemand de context ervaart invloed heeft op het gedrag.
- Geeft de definitie van een hefboom volgens het Gedragswiel.
- Geeft de definitie van een drempel volgens het Gedragswiel.
- Licht de drie stappen naar een succesvolle gedragsverandering toe.
- Past de drie stappen naar een succesvolle gedragsverandering toe op een gegeven casus.