Pronoms relatifs

Pronoms Relatifs
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Pronoms Relatifs

Slide 1 - Tekstslide

Les pronoms relatifs: 
qui et que 
Wat is een betrekkelijk voornaamwoord?
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een zelfstandig naamwoord of zinsdeel uit  de hoofdzin. Een betrekkelijk voornaamwoord staat altijd aan het begin van een bijzin 

In het Nederlands is de vertaling 'die' of 'dat'. 






Slide 2 - Tekstslide

qui en que
Als het betrekkelijk voornaamwoord het ONDERWERP vervangt, dan gebruik je QUI
Als het betrekkelijk voornaamwoord het LIJDEND VOORWERP  vervangt, dan gebruik je QUE/QU'



Slide 3 - Tekstslide

Exemples:
C'est le professeur ........ donne beaucoup de devoirs.
Het onderwerp van de hoofdzin is "le professeur". 
Ik vul hier in: QUI
C'est le professeur ...... les élèves aiment beaucoup.
Het onderwerp van de hoofdzin is niet "le professeur" maar "les élèves:. 
 Ik vul hier in:  QUE

qui wordt dus gevolgd door een werkwoord, que door een onderwerp

Slide 4 - Tekstslide

Exemples
L'acteur qui joue dans ce film est mon acteur préféré.
Le prof qui a écrit cette lettre est très gentil.
C'est ma mère qui a fait ce gâteau. 
Le portable que j'ai acheté la semaine dernière, ne marche plus.
Le pantalon que je voulais acheter, était trop cher.
Au magasin, j'ai vu une robe que j'aime beaucoup.




Slide 5 - Tekstslide

Quiz
Test je kennis en inzicht

Slide 6 - Tekstslide

qui of que?
Il a fait un voyage ..... est intéressant.
A
qui
B
que

Slide 7 - Quizvraag

qui of que?
C'est un ami ... m'a aidé beaucoup.
A
qui
B
que

Slide 8 - Quizvraag

qui of que?
Est-ce que tu peux me donner le livre .... tu as acheté?

A
qui
B
que

Slide 9 - Quizvraag


Les enfants jouent dans le jardin...... se trouve derrière la maison.
A
qui
B
que

Slide 10 - Quizvraag


il habite toujours dans la maison ..... il a achetée il y a 30 ans
A
que
B
qui
C
qu'

Slide 11 - Quizvraag


je ne connais pas la personne ...... a volé mes affaires.
A
qui
B
qu'
C
que

Slide 12 - Quizvraag


ma bicyclette fait des bruits .... je n'aime pas et .... sont bizarres.
A
qui, qui
B
que, que
C
qui, que
D
que, qui

Slide 13 - Quizvraag

Quel est le sujet ... vous intéresse le plus?
A
qui
B
que

Slide 14 - Quizvraag

Le film ... nous a plu le plus c'était l'Auberge espagnole.
A
qui
B
que

Slide 15 - Quizvraag

Termine la phrase:
J'ai vu un animal maqigue qui....

Slide 16 - Open vraag

Termine la phrase:
Hier mon prof a dit que.....

Slide 17 - Open vraag

Au travail:
h4/v4: 161 t/m 164
h5/v5: 165 t/m 169
klaar? pak een examenbundel en ga aan de slag

Slide 18 - Tekstslide