DTH2O week 6 H4 Discussie

Welkom DTH2O!
Iedereen zet zijn camera aan en microfoon uit.

Uitleg discussie
Klassikale opdrachten
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom DTH2O!
Iedereen zet zijn camera aan en microfoon uit.

Uitleg discussie
Klassikale opdrachten

Slide 1 - Tekstslide

Klassikaal: startopdracht
Bekijk de strip. 
1) Vind jij de natuur mooi of wreed?
2) Noteer je mening en leg je mening uit met een argument. 
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Klassikaal: video bekijken

Slide 3 - Tekstslide

Discussiëren
In een discussie praat je met anderen over een bepaald onderwerp of over een stelling (mening). Iedereen zegt wat hij vindt en geeft argumenten. Je kunt bij een stelling argumenten voor en argumenten tegen geven.

Slide 4 - Tekstslide

Discussiëren
Bijvoorbeeld:
- Stelling: Vuurwerk afsteken met oud en nieuw moet verboden worden.
- Argumenten voor: Door consumentenvuurwerk vallen veel slachtoffers.
- Argumenten tegen: Veel mensen vinden zelf vuurwerk afsteken leuk en spannend. 
Een discussie kan je helpen om een mening te voren over een onderwerp. Als je de argumenten van een ander overtuigend vindt, kun je van mening veranderen.

Slide 5 - Tekstslide

Zo houd je een discussie
  • Geef je mening en je argumenten.
  • Luister naar elkaar en laat iedereen uitpraten. 
  • Reageer op de argumenten van de ander.
  • Blijf bij het onderwerp.
In een discussie heb je vaak een gespreksleider. De gespreksleider leidt de discussie in en zorgt dat iedereen aan het woord komt. Hij grijpt ook in als de discussie niet goed verloopt. 
 

Slide 6 - Tekstslide

Klassikale discussie-quiz

Slide 7 - Tekstslide

Stelling: Kinderen moeten een schooluniform dragen.

Ben je voor of tegen? Leg je mening uit met een argument.
A
Voor
B
Tegen

Slide 8 - Quizvraag

Stelling: Kinderen moeten betaald worden om naar school te gaan.

Ben je voor of tegen? Leg je mening uit met een argument.
A
Voor
B
Tegen

Slide 9 - Quizvraag

Stelling: Telefoons moeten verboden worden op school.

Ben je voor of tegen? Leg je mening uit met een argument.
A
Voor
B
Tegen

Slide 10 - Quizvraag

Stelling: Scholen moeten dit jaar doorgaan in de zomervakantie.

Ben je voor of tegen? Leg je mening uit met een argument.
A
Voor
B
Tegen

Slide 11 - Quizvraag

Stelling: Kinderen moeten op school vlog-les krijgen.

Ben je voor of tegen? Leg je mening uit met een argument.
A
Voor
B
Tegen

Slide 12 - Quizvraag

Wat heb je vandaag geleerd?
Wat wist je al? Wat wist je nog niet?

Slide 13 - Tekstslide

Welkom DTH2O!
Iedereen zet zijn camera aan en microfoon uit.

Herhalen theorie discussie
Klassikale opdrachten
Carnavalsquiz

Ik kan deelnemen aan een eenvoudige discussie (1F).

Slide 14 - Tekstslide

Wat weet je over het onderwerp
discussie?

Slide 15 - Woordweb

Discussiëren
In een discussie praat je met anderen over een bepaald onderwerp of over een stelling (mening). Iedereen zegt wat hij vindt en geeft argumenten. Je kunt bij een stelling argumenten voor en argumenten tegen geven.

Slide 16 - Tekstslide

Discussiëren
Voorbeeld
Stelling: Dierentuinen moeten verboden worden.
Argumenten voor: Dieren moeten leven in hun eigen leefomgeving, zoals kamelen in de Savanne of pinguïns op de Zuidpool.
Argumenten tegen: Op deze manier worden de bedreigde diersoorten, zoals de ijsbeer, beschermd van uitsterven.

Een discussie kan je helpen om een mening te voren over een onderwerp. Als je de argumenten van een ander overtuigend vindt, kun je van mening veranderen.

Slide 17 - Tekstslide

Zo houd je een discussie
  • Geef je mening en je argumenten.
  • Luister naar elkaar en laat iedereen uitpraten. 
  • Reageer op de argumenten van de ander.
  • Blijf bij het onderwerp.


In een discussie heb je vaak een gespreksleider. De gespreksleider leidt de discussie in en zorgt dat iedereen aan het woord komt. Hij grijpt ook in als de discussie niet goed verloopt. 
 

Slide 18 - Tekstslide

Welk argument bij de stelling is beter? Waarom?

1. De natuur moet beschermd worden, want uit onderzoek blijkt dat er te veel bomen gekapt worden.
2. De natuur moet beschermd worden, anders is er straks geen zuurstof meer op aarde.
A
Het argument bij 1
B
Het argument bij 2

Slide 19 - Quizvraag

Soorten argumenten
1. Feitelijke argumenten zijn uitspraken waarvan de schrijver/spreker weet of denkt dat ze waar zijn. Ze zijn controleerbaar.

Bijvoorbeeld:
Ik doe liever geen eindexamen (standpunt), want als ik slaag moet ik naar een andere school (feitelijk argument).
De PVV is geen democratische partij (feitelijk argument), ik zal er dus nooit op stemmen (standpunt).

2. Waarderende argumenten zijn uitspraken met een waarde-oordeel, de schrijver/spreker vindt iets (bijvoorbeeld: goed-slecht, mooi-lelijk, waardevol-waardeloos, wenselijk-onwenselijk). Deze argumenten moet je dan ook onderbouwen: je moet vertellen waarom jij dit een goed argument vindt.

Bijvoorbeeld:
Ik doe liever geen eindexamen (standpunt), want ik kan niet goed tegen die spanning (waarderend argument).
De PVV is een racistische partij (waarderend argument), ik zal er dus nooit op stemmen (standpunt).

Slide 20 - Tekstslide

Wat voor soort argument is dit?

Ik doe liever geen eindexamen (mening), want als ik slaag moet ik naar een andere school (... argument).
A
Feitelijk argument
B
Waarderend argument

Slide 21 - Quizvraag

Wat voor soort argument is dit?

Ik doe liever geen eindexamen (mening), want ik kan niet goed tegen die spanning (... argument).
A
Feitelijk argument
B
Waarderend argument

Slide 22 - Quizvraag

Wat voor soort argument is dit?

Ik heb juist wel zin in het examen (mening), want ik heb echt zin in een nieuwe opleiding (... tegenargument)
A
Feitelijk argument
B
Waarderend argument

Slide 23 - Quizvraag

Klassikale discussie
Stelling: Merkkleding is mooier en duurzamer dan merkloze kleding.

1. Ben je het eens of oneens met de stelling? Noteer je mening.
2. Noteer twee argumenten bij je mening (feitelijk en/of waarderend). 

Let op: bedenk ook een voorbeeld bij een van die argumenten, bijvoorbeeld of je zelf wel of geen merkkleding draagt (en waarom). 



timer
5:00

Slide 24 - Tekstslide

Stelling: Merkkleding is mooier en duurzamer dan merkloze kleding.
A
Eens
B
Oneens

Slide 25 - Quizvraag

Planning na de vakantie
Week 1: toetsopdracht bespreken, groepsindeling voor de toetsopdracht bekendmaken, voorbereiden op de discussie in groepjes.

Week 2: de discussie in groepjes uitvoeren voor een cijfer.

Slide 26 - Tekstslide

Carnavalsquiz
Weet jij alles over carnaval?

Slide 27 - Tekstslide

Vier jij zelf ook carnaval?
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quizvraag

Welke feest-/carnavalsartiesten ken je?

Slide 29 - Woordweb

Waar wordt carnaval het grootst en meest gevierd?
A
Noord- en Zuid-Holland
B
Friesland
C
Brabant
D
Limburg

Slide 30 - Quizvraag

Hoe lang wordt carnaval daar gevierd?
A
2 dagen
B
3 dagen
C
4 dagen
D
5 dagen

Slide 31 - Quizvraag

Welk getal heeft met carnaval te maken?
A
9
B
10
C
11
D
12

Slide 32 - Quizvraag

Wat hoort niet bij carnaval?
A
Warm weer
B
Verkleden
C
Optochten
D
De carnavalsgroet 'Alaaf'

Slide 33 - Quizvraag

Welke kleuren horen bij carnaval?
A
groen
B
geel
C
rood
D
wit

Slide 34 - Quizvraag

Noteer de titel van het nummer en de artiest(en).

Doe het zo: ... - ...

Slide 35 - Open vraag

Noteer de titel van het nummer en de artiest(en).

Doe het zo: ... - ...

Slide 36 - Open vraag

Noteer de titel van het nummer.


Slide 37 - Open vraag

Een fijne carnavalsvakantie!

Slide 38 - Tekstslide