2.1 nieuw - Hoe geef jij je geld uit

Tekst
2.1 Hoe geef jij je geld uit?
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Tekst
2.1 Hoe geef jij je geld uit?

Slide 1 - Tekstslide

Hoe geef jij je geld uit?
Na deze les weet je:
  • welke verschillende soorten uitgaven er zijn
  • hoe je een budgetplan opstelt
  • hoe je een reservering berekent
  • welke gevolgen jouw bestedingen hebben voor anderen

Slide 2 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Dagelijkse uitgaven:
alledaagse, huishoudelijke uitgaven zoals in de supermarkt.
Vaste lasten:
uitgaven die je met vaste regelmaat moet betalen, zoals abonnementen, contributie, huur of hypotheek.
Incidentele uitgaven:
grotere uitgaven die je niet zo vaak doet.

Slide 3 - Tekstslide

Nibud 
= Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
geeft voorlichting over hoe je je inkomsten en uitgaven op elkaar kunt afstemmen.

Slide 4 - Tekstslide

Budgetplan
Budgetplan = begroting
Dit is een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven.

Zie ook de miljoenennota achter in het lokaal!

Slide 5 - Tekstslide

Begroting & budgetteren
Begroting (= budgetplan)
Een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven voor de komende periode
Budgetteren
Zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten → dus geen geld tekort komen

Slide 6 - Tekstslide

Budgetplan
Reken tijdens het budgetteren alle bedragen om naar een eenzelfde periode (meestal bedragen per maand)


Slide 7 - Tekstslide

Reserveren
Reserveren = sparen om een grote, incidentele uitgave te kunnen betalen.

Berekening:






Slide 8 - Tekstslide

Reserveren
Joey gaat met vier vrienden twee weken kamperen. Ze huren een tent voor 5-8 personen. Over drie maanden moet Joey betalen.
Hoeveel moet hij vanaf nu per maand reserveren?


Benodigd bedrag: € 130 × 2 = € 260
Per persoon is dat: € 260 ÷ 5 = € 52
Reserveren: € 52 ÷ 3 = € 17,33 per maand

Slide 9 - Tekstslide

Gevolgen van je besteding
Geld dat je uitgeeft komt vaak bij een producent. Wat doet de producent met jouw geld?
Houdt die producent rekening met het milieu?
Zorgt hij goed voor zijn personeel?

Kies bewust en draag bij aan een betere wereld.



Slide 10 - Tekstslide

Gevolgen
Als je spaart, zet je geld op de bank.
 Wat doet de bank met jouw geld?
Leent de bank het uit aan een producent die arbeiders uitbuit? Of aan de wapenindustrie?

Kies bewust en draag bij aan een betere wereld!

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Welke soort uitgaven zijn de uitgaven voor het repareren van je fiets?
A
Incidentele uitgaven
B
Dagelijkse uitgaven
C
Kleine uitgaven
D
Vaste lasten

Slide 14 - Quizvraag

Stelling 1: Huishoudelijke uitgaven zijn uitgaven die je af en toe doet.
Stelling 2: Incidentiele uitgaven zijn boodschappen.
A
1:Juist 2: Juist
B
1:Onjuist 2: Juist
C
1:Juist 2: Onjuist
D
1: Onjuist 2: Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

een budgetplan is:
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven
C
overzicht wat je gaat uitgeven
D
overzicht wat je inkomsten zijn

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een budgetplan en begroting?
A
Een budgetplan is een verwacht overzicht van inkomsten en uitg.
B
Een begroting is een verwacht overzicht van inkomsten en uitg.
C
Budgetplan en begroting is hetzelfde.
D
Een begroting is het geld dat je hebt uitgegeven.

Slide 17 - Quizvraag

Hoe reken je de €50 kosten per week om naar kosten per maand?
A
€50 : 12 x 52
B
€50 : 100 x 52
C
€50 x 4
D
€50 x 52 : 12

Slide 18 - Quizvraag

De contributie voor de voetbalclub kost € 95 per maand. Hoeveel is dat per week?
A
€ 21,92
B
€ 23,75
C
€ 1.140
D
€ 285

Slide 19 - Quizvraag

Je koopt een nieuwe auto en deze kost €53.000.
Na 5 jaar ga je een nieuwe kopen; kosten €60.000.
De restwaarde van je nieuwe auto is na 5 jaar €25.000.
Hoeveel moet je per maand reserveren om over 5 jaar de nieuwe auto te kunnen kopen?
A
573,33
B
583,33
C
593,33
D
600

Slide 20 - Quizvraag

Huiswerk
maken opdrachten bij 2.1

Slide 21 - Tekstslide