Uitzondering = exceptions
1. do en go --> bij he/she/it does en goes
2. bij het werkwoord 'zijn' gebruik je: am, are, is en are.
3. bij het werkwoord 'hebben' gebruik je 'have' (got) of 'has' (got)
This bus goes to London every day.
Marie is my sister, so we are family.
Oxford street has got many shops.