present simple met vragende en ontkennende zinnen

The Present Simple
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

The Present Simple

Slide 1 - Tekstslide

lesdoel
After this lesson you will be abble
  • to use the present simple in an affirmative sentence.
  • to use the present simple to ask questions
  • to use the present to make negative statements

Slide 2 - Tekstslide

Present simple = Tegenwoordige tijd


When? General facts,  repeated actions, something which always, nerver or usually happens. 

Wanneer ? Present simple gebruikt je:

- feiten, bij gewoontes, als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt


Slide 3 - Tekstslide

Exemples: voorbeelden

Water boils at 100 degrees Celsius. (feit)
Frank and Carla ofter travel together. ( gewoonte)
I always eat fries on Friday (regelmatig)


Bij he-she-it => komt een s achter het werkwoord 

Slide 4 - Tekstslide

signaalwoorden-> geven informatie in een zin
mmm

My mother usually drives to work.                    I visit my grandmother every week.

Slide 5 - Tekstslide

Stam drink                         to drink.                        hele werkwoord :
ik drink                                 I drink                            I, you, we en they
jij drinkt                         you drink
hij/zij drinkt                  he/she/it drinks    hele werkwoord +s
wij drinken                   we drink.                   (s,h,it regel)
jullie drinken               you drink
zij drinken                    they drink

Slide 6 - Tekstslide

Spelling
David cries a lot  

or  David crys a lot


Slide 7 - Tekstslide

Een werkwoord die eindigt op een medeklinker + 'y 'krijgt :
-ies 


Dus 
David cries a lot.
Sofie studies in London.
Tom always tries his best

Als het werkwoord eindigt op een sis-klank krijt:
-ies
(werkwoorden die eindigen op-s,-x, z, sh, ch of ss)
 Dus 
Luna wachtes tv every day.
Jasper never misses a penalty.

Slide 8 - Tekstslide

Uitzondering = exceptions
1. do en go --> bij he/she/it  does en goes
2. bij het werkwoord 'zijn' gebruik je: am, are, is en are.
3. bij het werkwoord 'hebben' gebruik je 'have' (got) of 'has' (got)

This bus goes to London every day.
Marie is my sister, so we are family.
Oxford street has got many shops.

Slide 9 - Tekstslide

Questions & Negative
Do of does komt vooraan in de zin te staan bij een vraag
do not (don't) of does not (doesn't) plaats je voor het werkwoord.



Slide 10 - Tekstslide

Fill in the correct form of the present simple
"He ... his wife every morning"
A
kisses
B
kiss

Slide 11 - Quizvraag

Fill in the correct form of the present simple
"Jimmy ... his English grammar "
A
studies
B
study

Slide 12 - Quizvraag

Joey ............ to ask me a question (want)

Slide 13 - Open vraag

My friends always ........on holiday to France. (go)

Slide 14 - Open vraag

She ...................... a green bag. (have got)

Slide 15 - Open vraag

Welke vraag is correct?
A
Hates Jimmy cheese?
B
Do Jimmy hate cheese?
C
Does Jimmy hate cheese?
D
Does Jimmy hates cheese?

Slide 16 - Quizvraag

Welke vraag is correct?
A
Do they like swimming?
B
Does they like swimming?
C
Like they swimming?
D
Do they likes swimming?

Slide 17 - Quizvraag

Make questions
We have a nice car.

Slide 18 - Open vraag

Jane works in a supermarket.

Slide 19 - Open vraag

Welke ontkennende zin is correct?
A
She plays not tennis.
B
she doesn't play tennis.
C
she don't play tennis.
D
she doesn't plays tennis.

Slide 20 - Quizvraag

Welke ontkennende zin is correct?
A
I live not in Amsterdam.
B
I doesn't live in Amsterdam.
C
I don't live in Amsterdam.
D
I don't lives in Amsterdam.

Slide 21 - Quizvraag

it is not so .....
She buys many shoes.(verkorte vorm)

Slide 22 - Open vraag

They like swimming.(verkorte vorm)

Slide 23 - Open vraag

Welke ontkennende zin is correct?
A
I live not in Amsterdam.
B
I doesn't live in Amsterdam.
C
I don't live in Amsterdam.
D
I don't lives in Amsterdam.

Slide 24 - Quizvraag

Ik snap de present simple
A
helemaal
B
voor het grootste gedeelte
C
een beetje
D
helemaal niet

Slide 25 - Quizvraag