AFP les 4 BBL Spijsverteringsstelsel

Het spijsverteringsstelsel
Learnbeat: anatomie fysiologie: 2.3 het spijsverteringsstelsel 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Het spijsverteringsstelsel
Learnbeat: anatomie fysiologie: 2.3 het spijsverteringsstelsel 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  •  Je benoemt de onderdelen van de spijsvertering en de bouw en de ligging van de onderdelen.  
  • Je legt uit wat de functies en de werking van de onderdelen van de spijsvertering zijn.  

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wat is het doel van spijsvertering?
A
Ontlasting maken
B
Voedingsstoffen verteren om opgenomen te worden
C
Trainen van de mondspieren
D
Voedingstoffen aanmaken voor je lichaam

Slide 4 - Quizvraag

Doel spijsvertering
Voeding wordt in het spijsverteringsstelsel verteerd --> voeding wordt opgenomen in het bloed --> het bloed vervoert de voedingsstoffen naar alle delen van het lichaam.

Slide 5 - Tekstslide

Functie:
  • Opnemen van voedsel (via de mond)
  • Voedsel fijnmaken (kauwen)
  • Voedsel vervoeren (door spierbewegingen)
  • Voedsel afbreken en verteren (door verteringssappen)
  • Voedingsstoffen voor de lichaamscellen afgeven aan het     bloed (via de dunne darmwand)
  • Onverteerbare voedselbestanddelen afvoeren (via de anus)

Slide 6 - Tekstslide

Waar begint de spijsvertering?
A
Mond
B
Keel
C
Maag
D
Darmen

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Kanaal/stelsel
Het spijsverteringskanaal bestaat uit:​
​Mond en keelholte, slokdarm, maag, darmen​
​ 
Het spijsverteringsstelsel bestaat uit: ​
​Spijsverteringskanaal, lever, galblaas en alvleesklier​

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Maagsap
Uit de maagwand komen sappen vrij, zij breken het voedsel verder af. 
Maagsap bestaat uit:
  • water en slijm
  • zoutzuur (bacteriedodend)
  • pepsine (= enzym, begint met splitsing van eiwitten)
  • proteïne  
  • lebferment (= enzym, alleen in de maag van zuigelingen) 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de goede volgorde van de spijsvertering?
A
mond, slokdarm, maag, dikke darm, dunne darm
B
mondholte, slokdarm, dunne darm, maag, dikke darm
C
mondholte, slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm
D
slokdarm, dikke darm, dunne darm, maag, mondholte

Slide 16 - Quizvraag

Hoelang duurt de spijsvertering ongeveer?
A
1 uur
B
4 uur
C
een dag

Slide 17 - Quizvraag

Het opnemen van voedingsstoffen in het lichaam noemen we ook wel?
A
vertering
B
uitscheiding
C
resorptie
D
afbreking

Slide 18 - Quizvraag

Enzymen
Een enzym is een stof die een chemische reactie (opbouw of afbraak) bevordert.

Amylase: enzym dat zetmeel afbreekt. Het komt voor in speeksel.

Pepsine: enzym dat eiwitten afbreekt. Het komt voor in de maag.

Lipase: enzym dat vetten (lipiden) afbreekt. Het komt voor in alvleeskliersap





Slide 19 - Tekstslide

Wat is de functie van de tong bij de spijsvertering?
A
Sappen aan voeding toevoegen
B
Ondersteunen bij het slikken van voeding
C
Ondersteunen bij het klein maken van voeding
D
Voeding de slokdarm ''induwen''

Slide 20 - Quizvraag

Reflux treedt vooral op in liggende houding, braken in allerlei houdingen
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Wat zijn drie functies van speeksel?
A
zuur verwijderen
B
praten en slikken gemakkelijker maken
C
glad maken van voedsel
D
zuur vormen tegen bacteriën

Slide 22 - Quizvraag

Welk enzym in je speeksel start met de vertering van suikers en zetmeel?
A
amylase
B
pepsine
C
lipase
D
gal

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste functie van de slokdarm?

A
vertering van voedingsstoffen
B
transport van brokjes voedsel
C
opname van voedingsstoffen

Slide 24 - Quizvraag

Maagsap bestaat uit..
A
Water, slijm, zoutzuur en pepsine
B
Water, slijm, zoutzuur en enterokinase
C
Water, gal, bloedeiwitten en ureum
D
Water, gal, zoutzuur en pepsine

Slide 25 - Quizvraag

Ontlasting noemen we ook wel
A
Transfusie
B
Defecatie
C
Attractie
D
Antagonist

Slide 26 - Quizvraag

Je lever maakt gal aan. Waarbij helpt gal in je lichaam?
A
Opnemen van vocht
B
Opname van zoutkristallen
C
Afbreken van vetten
D
Opname van suiker

Slide 27 - Quizvraag

De alvleesklier maakt de hormonen insuline en glucagon aan.
Wat doen deze twee hormonen?
A
Ze zorgen voor de vertering van zetmeel in het voedsel.
B
Ze regelen de bloedsuikerspiegel in het lichaam.
C
Ze produceren gal.
D
Ze lossen eiwitten op, zodat het lichaam ze kan opnemen.

Slide 28 - Quizvraag

Welke kleur kan braaksel hebben?

Slide 29 - Woordweb

Ontlasting

Slide 30 - Tekstslide

Waar let je op?

Slide 31 - Woordweb