Bronnenvragen beantwoorden

Hoe pak ik vragen met beeldbronnen aan?
- Hoe geef ik complete antwoorden op een vraag (algemeen)?
- Hoe pak ik bronnenvragen aan?
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoe pak ik vragen met beeldbronnen aan?
- Hoe geef ik complete antwoorden op een vraag (algemeen)?
- Hoe pak ik bronnenvragen aan?

Slide 1 - Tekstslide

Handvaten door middel van een stappenplan
Klassikaal oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Algemene tips
  1. Lees de vraag goed en markeer de instructiewoorden. (Uit onderzoek blijkt dat je beter scoort als je instructiewoorden onderstreept!) Instructiewoorden zijn: beschrijf, noem, verklaargeeft het verband aan tussen, enzovoort. 
  2. Neem de structuur van een vraag over in het antwoord. Maak duidelijk onderscheid tussen verschillende deelvragen. Zo voorkom je onvolledige antwoorden.
  3. Herhaal de vraag in je antwoord.

Slide 3 - Tekstslide

BRONVRAGEN

Vragen die je beantwoordt m.b.v. de bron (en evt. het onderschrift):
  1. Is de bron primair of secundair?
  2. Waar is de bron gemaakt?
  3. Wanneer is de bron gemaakt?
  4. Wie heeft de bron gemaakt?
  5. Waarom heeft de maker de bron gemaakt?



Slide 4 - Tekstslide

BRONVRAGEN
 Vragen die je beantwoordt door de bron te koppelen aan de historische context:
  1. Welke historische gebeurtenis hoort bij de bron?
  2. Welke historische personen en/of begrippen horen bij de bron?
  3. Welke politieke kenmerken of ontwikkelingen horen bij de bron?
  4. Welke economische kenmerken of ontwikkelingen horen bij de bron?
  5. Welke sociale en culturele kenmerken of ontwikkelingen horen bij de bron?

Eventueel bij examenvragen:
6. Welke kenmerkende aspecten horen bij de bron?




Slide 5 - Tekstslide

Hoe interpreteer ik een bron?
Interpreteren bestaat dus uit twee gedeelten: 

  1. Algemene informatie achterhalen  
  2. De bron plaatsen in de juiste historische context.

Slide 6 - Tekstslide

Hoe interpreteer ik een ongeschreven bron?
Bij de eerste stap beantwoord je de eerste vijf vragen. De antwoorden geef je door naar de inhoud van de bron en het onderschrift/bijschrift te kijken. 
Bij de tweede stap, oftewel de bron plaatsen in de historische context, gebruik je de laatste vijf vragen. Deze vragen zijn bedoeld om de bron te plaatsen in de tijd en te bepalen op welke historische gebeurtenissen of ontwikkelingen de bron van toepassing is. Die vragen beantwoord je door de inhoud van de bron te koppelen aan datgene wat jij over de historische periode weet.

Slide 7 - Tekstslide

Examenvraag
De stad Antwerpen neemt vanaf 1585 een belangrijke plaats in als onderwerp van propaganda tijdens de periode van de Opstand.

Geef aan welke propagandaboodschap over Antwerpen hier wordt afgebeeld, waarbij je je antwoord ondersteunt met een verwijzing naar de bron. 

Slide 8 - Tekstslide

Examenvraag
De stad Antwerpen neemt vanaf 1585 een belangrijke plaats in als onderwerp van propaganda tijdens de periode van De Opstand.

Geef aan welke propagandaboodschap over Antwerpen hier wordt afgebeeld, waarbij je je antwoord ondersteunt met een verwijzing naar de bron

Slide 9 - Tekstslide

BRONVRAGEN ALGEMEEN


  1. Is de bron primair of secundair?
  2. Waar is de bron gemaakt?
  3. Wanneer is de bron gemaakt?
  4. Wie heeft de bron gemaakt?
  5. Waarom heeft de maker de bron gemaakt?



Slide 10 - Tekstslide

Stap 1. De bron bekijken en 'lezen' 
Stap 1: Bekijk de ongeschreven bron goed. Lees het bijschrift of het onderschrift die bij de bron wordt gegeven, nog voordat je kijkt naar de vraag.



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Stap 1. De bron bekijken en 'lezen' 
Stap 1 uitgewerkt: 
Je ziet een schilderij. Bij het schilderij staat: 
  • "Handelsschepen varen over de Schelde naar Antwerpen"
  • "De eigenschappen Tirannie, Eigenbelang en Tweedracht" 
  • "De Spaanse landvoogd Alexander Farnese overhandigt het stadswapen van Antwerpen aan Philips II terwijl ze beiden gelauwerd worden"



Slide 13 - Tekstslide

Stap 2. Bronelementen zien
Stap 2: Kijk eerst objectief naar de inhoud van de afbeelding. Verdeel de bron in vieren door twee lijnen te trekken door de bron: een horizontale en een verticale lijn. Je creëert hierdoor vier vlakken. Beschrijf per vlak globaal wat je ziet, zonder dat je er betekenissen aan gaat verbinden. Dit betekent dat je je voorkennis tijdelijk moet 'vergeten'.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Stap 2. Bronelementen zien

Vak 1: Je ziet mensen en schepen op de Schelde
Vak 2: Je ziet handelsschepen die over de Schelde richting Antwerpen varen
Vak 3: Je ziet mannen die symbool staan voor Tirannie, Eigenbelang en Tweedracht. Zij nemen kostbaarheden mee en vermoorden een baby. Je ziet dat Philips II het stadswapen van Antwerpen krijgt.
Vak 4: Je ziet landvoogd Alexander Farnese het stadswapen aan Philips II geven. Op de achtergrond zie je mannen die met elkaar vechten.

Slide 16 - Tekstslide

Stap 3. Bronelementen beschrijven
Stap 3: Noteer bij elk vlak wat je ziet met in je achterhoofd de kennis van de historische feiten of gebeurtenissen zijn terug te vinden in de bron. Hierdoor kun je gemakkelijker de tien bron vragen stellen en antwoord geven op de vraag door je notities te gebruiken. Dit noem je ook wel de bron interpreteren.


Slide 17 - Tekstslide

Stap 3. Bronelementen beschrijven

Stap 3 uitgewerkt
Vlak 1: Handelsschepen op de Schelde die na de Val van Antwerpen weer kunnen aanmeren. 
Vlak 2: Wederom handelsschepen die na de Val van Antwerpen weer in de haven van Antwerpen kunnen aanmeren.
Vlak 3: Met het verjagen van Tirannie, Eigenbelang en Tweedracht worden de protestanten bedoeld. Philips II staat in het midden als overwinnaar, en krijgt het wapen van Antwerpen als teken van overwinning op de protestanten
Vlak 4: Landvoogd Farnese knielt als mindere voor Philips II, en hem het wapen van Antwerpen aanbiedt/teruggeeft

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Stap 4. De bron interpreteren
Stap 4: Je hebt de bron beschreven, alle informatie uit de bron en het bijschrift gehaald en nu ga je de bron interpreteren door de 10 vragen te gebruiken. Het kan zijn dat je niet elke vraag kan beantwoorden. Soms heb je te weinig informatie over de bron of staat er te weinig informatie in de bron om ze alle tien te beantwoorden. Maar probeer zoveel mogelijk te beantwoorden! Daarna ga je een conclusie trekken die is gericht op de beantwoording van de gestelde vraag:

"Geef aan welke propagandaboodschap over Antwerpen hier wordt afgebeeld, waarbij je je antwoord ondersteunt met een verwijzing naar de bron"

Slide 20 - Tekstslide

 Vragen die je beantwoordt door de bron te koppelen aan de historische context:
1. Welke historische gebeurtenis hoort bij de bron?

2. Welke historische personen en/of begrippen horen bij de bron?
3. Welke politieke kenmerken of ontwikkelingen horen bij de bron?
4. Welke economische kenmerken of ontwikkelingen horen bij de bron?
5. Welke sociale en culturele kenmerken of ontwikkelingen horen bij de bron?

Eventueel bij examenvragen:
6. Welke kenmerkende aspecten horen bij de bron?




Slide 21 - Tekstslide

 Vragen die je beantwoordt door de bron te koppelen aan de historische context
  1. Welke historische gebeurtenis hoort bij de bron? Val van Antwerpen
  2. Welke historische personen en/of begrippen horen bij de bron? Phillips II en landvoogd
  3. Welke politieke kenmerken of ontwikkelingen horen bij de bron? Het herveroveren van Antwerpen van de Protestanten, door de katholieke Spanjaarden





Slide 22 - Tekstslide

 Vragen die je beantwoordt door de bron te koppelen aan de historische context
  1.  Welke economische kenmerken of ontwikkelingen horen bij de bron? De val van Antwerpen waardoor de Spanjaarden de economische positie als Antwerpen van handelscentrum weer konden herstellen
  2. Welke sociale en culturele kenmerken of ontwikkelingen horen bij de bron? Het herstel van het katholieke gezag






Slide 23 - Tekstslide

5. De vraag beantwoorden
Nadat je zowel de informatie uit de bron gehaald hebt, de bron in de tijd hebt geplaatst; is het tijd om een conclusie te trekken. Zo’n conclusie is altijd gebaseerd op de vraag die gesteld word.

Bij deze bronvraag moet jouw antwoord als volgt eruit zien:
- "De propagandaboodschap die hier wordt afgebeeld, is..."

- "Dit wordt afgebeeld door..." 

Slide 24 - Tekstslide

Werk in tweetallen. Formuleer een antwoord op de toetsvraag. We gaan klassikaal bekijken welk
antwoord het meest juist en compleet is, en waarom.

Slide 25 - Open vraag

Voorbeeld van een juist antwoord
- "De propagandaboodschap die hier wordt afgebeeld, is..."
  • Dat het overgaan van de stad in Spaanse handen de eendracht herstelt in Antwerpen
  • Dat het overgaan van de stad in Spaanse handen voordelig is voor (de economie van) Antwerpen

(Let op: het gaat om een propagandaboodschap; of het de waarheid laat zien is een andere vraag!)

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeeld van een juist antwoord
- "Dit wordt afgebeeld door..."

  • Phillips II en de Spaanse landvoogd die met lauwerkransen gehuldigd worden als helden
  • Het gezamenlijk wegvluchten van de slechte eigenschappen voor het Spaanse bestuur/het afschrikken van de slechte eigenschappen door het Spaanse bestuur
  • De handelsschepen die richting Antwerpen varen (zodat de handel na de verovering bloeit)

Slide 27 - Tekstslide

Algemeen: vragen beantwoorden
OUD-METHODE
1. O = omdat
Je herhaalt de vraag en vult deze aan met het woord omdat.
2. U = uitleg
Je geeft historische uitleg/informatie die antwoord geeft op de gestelde vraag.
3. D = daarom of daardoor
Je uitleg wordt gevolgd door daarom/daardoor, omdat je een conclusie gaat trekken uit je historische uitleg. Dit is de afsluiting van je vraag. Een conclusie is altijd kort en bondig geformuleerd.

Slide 28 - Tekstslide

Let op de woorden die gebruikt worden in de vraag. Elk woord in het vraaggedeelte zorgt voor een andere verwachting bij je antwoord. Kijk ook altijd naar de hoeveelheid argumenten die je moet geven. Soms wordt er expliciet gevraagd om meerdere argumenten. ‘Geef twee argumenten voor…’. Vind je het moeilijk om te herkennen hoeveel elementen terug moeten komen in je antwoord, begin dan eerst met de vraag te onderstrepen. Onderstreep de gedeeltes waarop antwoord gegeven moet worden. De onderstreepte gedeeltes staan gelijk aan de hoeveelheid elementen die in je antwoord moeten terugkomen. Tel de elementen in je antwoord. Komen de hoeveelheden overeen met die uit de vraag, dan weet je zeker dat je niks gemist hebt. 

Slide 29 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN 1
Of: je hebt twee keuzes. Je hoeft maar één uit te werken.

En: je moet twee elementen uitwerken.
Beargumenteer: geef (historische) argumenten in je antwoord.
Mening: vorm je eigen mening over een gebeurtenis, maar beargumenteer deze wel historisch.
Vergelijk: je moet twee gebeurtenissen of perspectieven (vaak militair, economisch, politiek of sociaal) naast elkaar houden en het verschil of de overeenkomst geven.
Aantonen: geef argumenten die de stelling bevestigen. Deze argumenten kunnen uit de leerstof of uit een bron komen (hangt van de stelling af).




Slide 30 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN 2
Welke: je antwoord moet bestaan uit meerdere elementen.
Welk: Je antwoord moet bestaan uit één element.
In hoeverre: is een vergelijking. Je moet twee perspectieven gebruiken in je antwoord en uitleggen waarom deze overeenkomen of van elkaar verschillen.
Waarom: je antwoord is een uitleg van een vraagelement. Je geeft zowel een beschrijving als een analyse.
Verwijzen: gebruik maken van een gedeelte uit de bron. Dat kan een citaat zijn uit een geschreven bron of een beeldelement uit een ongeschreven bron.
Verklaren: je moet een oorzaak en gevolg relatie beschrijven, vaak aan de hand van gegevens uit een bron.

Slide 31 - Tekstslide

Bruikbaarheid
Bij een vraag over bruikbaarheid krijg je altijd onderzoeksvragen en moet je aangeven of je de bron daarvoor kunt gebruiken: geeft de bron antwoord op de vraag die gesteld wordt?
Het staat vaak los van betrouwbaarheid!
 Een propaganda-affiche is immers niet vaak betrouwbaar, maar is wel bruikbaar als je daar onderzoek naar doet. 

Slide 32 - Tekstslide

Betrouwbaarheid
- Vermeldt de schrijver zijn bronnen?
- Bewijst de schrijver zijn standpunt voldoende?
- Is de schrijver zich bewust van standplaatsgebondenheid?
- Heeft de samensteller het zelf meegemaakt of is het kennis uit tweede/ derde hand? (ooggetuigen)
- Wanneer is de bron geschreven?
- Met welk doel is de bron geschreven?
- Wordt de bron misleid door emoties? (subjectiviteit)
Beoordelen betrouwbaarheid
- Persoon: wie is de maker? Wat weet ik over hem/ haar? Wat is zijn/ haar achtergrond? (standplaatsgebondenheid)
- Tijd: is het een ooggetuige? en is dit een voor- of nadeel?
- Informatie: was de maker goed op de hoogte? Had de maker goede informatie?
- Bedoeling: propaganda? geheime correspondentie? (vaak is geheime correspondentie juist erg betrouwbaar) 

Slide 33 - Tekstslide

Bruikbaarheid
- Wat is de onderzoeksvraag?
- Geeft de bron antwoord op deze vraag?
- OF: voor welke onderzoeksvraag geeft de bron de meest bruikbare info?
Bruikbaarheid

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Algemeen: vragen beantwoorden
Noem: een vraag waarbij je een (korte) opsomming moet geven.

Categorie: onthouden (stampwerk)




Slide 37 - Tekstslide

Representativiteit
- Voor hoeveel mensen geldt de inhoud?

Representativiteit
Voor hoeveel mensen geldt de inhoud van een bron?

Slide 38 - Tekstslide