1C 7 juni t/m 11 juni

maandag: boekfragment Classroom

Ga naar de Google Classroom en kies een van de boekfragmenten die je de komende lessen gaat lezen. 
timer
10:00
--> Je wordt hier zo naar gevraagd. 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

maandag: boekfragment Classroom

Ga naar de Google Classroom en kies een van de boekfragmenten die je de komende lessen gaat lezen. 
timer
10:00
--> Je wordt hier zo naar gevraagd. 

Slide 1 - Tekstslide

Planning 1C
Opening en lezen ~15 min
Stukje uitleg over het bijvoeglijk naamwoord ~5 min 
Aan de slag met H5 taalverzorging ~20 min 
pauze
Presentaties nieuwsbericht in de klas ~20 min 
Kahoot verwijswoorden ~10 min
Afsluiting 











Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Je weet hoe je ervoor staat met werkwoordspelling. 

Je hebt geoefend met werkwoordspelling. 

Je weet hoe je een onbekend woord/uitdrukking kunt opzoeken in het woordenboek.

Slide 3 - Tekstslide

Korte vorm (zonder -e) 
- Na het lidwoord 'een' en vóór een het-woord
Bijv. een dik konijn 
Bijv. Een nieuw mobieltje. Een zielig vogeltje. 



- Bijvoeglijk naamwoord staat achter het zelfstandig naamwoord. 
Bijv. De winkelier is aardig. 






Slide 4 - Tekstslide

Lange vorm (met -e)
- Na het lidwoord 'een' en vóór een de-woord 
Bijv. een aardige winkelier. 
- Na het lidwoord 'het'. 
Bijv. Het nieuwe mobieltje. 
- Na het lidwoord 'de'. 
Bijv. De gezellige buurmannen. 
- Als er geen lidwoord staat én het meervoud is. 
Bijv. Gezellige buurmannen. 






Slide 5 - Tekstslide

Aan de slag!
WAT: H5 taalverzorging over het bijvoeglijk naamwoord opdracht 1 t/m 3 maken. Klaar? Dan maak je H5 taalverzorging verwijswoorden. 

HOE: Fluisterend. Boek en schrift of Studiewijzerplus. 

HULP: theorie erbij pakken, klasgenoot, vinger opsteken

KLAAR:  Trainen Studiewijzerplus voor de toetsweek / nieuws lezen / boek lezen. 


Slide 6 - Tekstslide

Afsluiting
Lesdoel behaald?
Hoe heb je gewerkt? 
Donderdag: H5 taalverzorging afsluiten en oefentoets werkwoordspelling. 

Slide 7 - Tekstslide

Oefentoets werkwoordspelling
Iedereen maakt de oefentoets werkwoordspelling in stilte
Laat hem op je tafel liggen als je klaar bent. 

Ben je eerder klaar? Dan ga je aan de slag met H6 woordenschat over het opzoeken van woorden in het woordenboek. 

Als iedereen klaar is, kijken we de oefentoets na. 

Slide 8 - Tekstslide

Oefentoets
bespreken

Slide 9 - Tekstslide

donderdag: boekfragment Classroom

Ga naar de Google Classroom en kies een van de boekfragmenten die je de komende lessen gaat lezen. 
timer
10:00
--> Je wordt hier zo naar gevraagd. 

Slide 10 - Tekstslide

Planning 1C
Opening en lezen ~15 min
Uitleg verwijswoorden (H5 taalverzorging formuleren) ~10 min
Aan de slag met H5 taalverzorging ~15 min 
Afsluiting

Toetsweek: geen begrijpend lezen! We beginnen morgen met het voorbereiden voor de toetsweek met De Brug (achterin je boek).











Slide 11 - Tekstslide

Lesdoel
Je kunt verwijswoorden op  de goede manier gebruiken. 

Slide 12 - Tekstslide

Verwijswoorden

Opa Piet werd 's ochtends wakker. Opa Piet stapte uit bed en pakte zijn pantoffels. De pantoffels van opa Piet waren nieuw. Opa Piet had zijn nieuwe pantoffels de vorige dag gekocht in de winkel om de hoek. De nieuwe pantoffels waren niet erg duur. Opa Piet had de nieuwe pantoffels in de uitverkoop gevonden.

Slide 13 - Tekstslide

Verwijswoorden

Opa Piet werk 's ochtends wakker. Opa Piet HIJ stapte uit bed en pakte zijn pantoffels. De pantoffels van opa Piet  ZE waren nieuw. Opa Piet had zijn nieuwe pantoffels ZE de vorige dag gekocht in de winkel om de hoek. De nieuwe pantoffels ZE waren niet erg duur. Opa Piet had de nieuwe pantoffels ZE in de uitverkoop gevonden.

Slide 14 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.

Slide 15 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een man, gebruik je:

HIJ, ZIJN OF HEM

Slide 16 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

De jongen is blij met zijn cadeau. Hij speelt ermee.

Slide 17 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een vrouw, gebruik je:

ZIJ, HAAR OF ZE

Slide 18 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

Het meisje is blij met haar cadeau. Zij speelt ermee.

Slide 19 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een het-woord, gebruik je:

HET of ZIJN

Slide 20 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

Het paard is blij met zijn stal. Het speelt erin.

Slide 21 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar meervoud, gebruik je:

ZE, ZIJ, HUN OF HEN

Slide 22 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

De kinderen zijn blij met hun cadeaus. Ze spelen ermee.

Slide 23 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Er zijn nog 4 andere verwijswoorden.

die - deze - dat - dit

Slide 24 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
DIE en DEZE gebruik je als je verwijst naar DE-woorden.

Woorden die als lidwoord DE hebben.

Slide 25 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

De auto die daar staat is net nieuw.

Slide 26 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
DAT en DIT gebruik je als je verwijst naar HET-woorden.

Woorden die als lidwoord HET hebben.

Slide 27 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

Het autootje dat daar staat is net nieuw.

Slide 28 - Tekstslide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
De auto die daar staat is net nieuw.

Het autootje dat daar staat is net nieuw.

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag met verwijswoorden
Pak H5 taalverzorging (over verwijswoorden) erbij en maak opdracht 1 t/m 3.

Klaar? H5 taalverzorging werkwoordspelling (verleden tijd) / Trainen Studiewijzerplus / controleer of je alle opdrachten gemaakt hebt van vorige hoofdstukken. 
Herhaling voor de toetsweek!

Slide 30 - Tekstslide

Afsluiting
Lesdoelen behaald?
Hoe heb je gewerkt? 

Morgen: geen les!
maandag: We beginnen met De Brug + 3 presentaties!  

Slide 31 - Tekstslide