H3 week 39

Welkom klas 3
maandag 25  september 2023
10 minuten stillezen



1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom klas 3
maandag 25  september 2023
10 minuten stillezen



Slide 1 - Tekstslide

Nu:
Leg je schrift open op tafel en laat je huiswerk zien.

Slide 2 - Tekstslide

wat gaan we doen deze les
+ bespreken antwoorden opdrachten
+ aan de slag met opdracht: Leg je fouten uit
+ verder oefenen op Cambiumned 
+ maak de formatieve toets en lever hem in 

Slide 3 - Tekstslide

Dictee
Je luistert naar de docent en schrijft de dicteewoorden op


Klaar? Je kijkt je woorden na en daarna volgt het dictee nogmaals.

Slide 4 - Tekstslide

Fictie
je geeft de titel door van het boek wat je leest
maak aantekeningen bij je boek over wat je leest op het formulier


Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden
De sterke werkwoorden houden zich dus niet aan regels, zoals de zwakke. Je moet dus leren/weten wat de verleden tijd en het voltooid deelwoord is. Het voordeel is wel dat je ze schrijft, zoals je ze hoort (zo kort en eenvoudig mogelijk) en dat je door het woord langer te maken, weet of je een -d of -t aan het eind moet schrijven!
Persoonsvorm?
pvtt:
- stam
- stam+t
- hele ww
pvvt:
- stam+
de/te
-stam +
den/ten

't ex-kofschip
volt.dw
-langer maken
-d/t

't ex-
kofschip
onv. dw

- hele ww. + d
inf.

- hele
ww.
geb.
wijs

- stam
JA
NEE
bijvoeglijk naamw.
zo kort mogelijk

Slide 6 - Tekstslide

1. Voltooid deelwoord

  1. Een voltooid deelwoord met -en, schrijf je met -en. Bijvoorbeeld: Ik heb een spannend boek gelezen
  2. Hoor je op het einde van het vd een t-klank, dan verleng je het woord met een -e om te horen of je een -t of een -d schrijft. Bijvoorbeeld: Hij is geslaagd (geslaagde).

Slide 7 - Tekstslide

2. Onvoltooid deelwoord

Een onvoltooid deelwoord is een werkwoordsvorm die bestaat uit het hele werkwoord met d of de erachter. Bijvoorbeeld:

Fluitend fietste hij voorbij. Je gebruikt deze vorm als je wilt aangeven dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook iets anders doet.

Slide 8 - Tekstslide

3. Infinitief

De infinitief is het hele, onvervoegde werkwoord. Bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd kom je ook het hele werkwoord tegen, maar dat is niet hetzelfde als de infinitief!

Wij zullen morgen gaan reizen. > Wij zouden morgen gaan reizen.
Alleen de pv verandert van tijd: zullen is dus de pv.
gaan en reizen zijn infinitieven!

Slide 9 - Tekstslide

4. gebiedende wijs

De gebiedende wijs is een bevel en spel je ALTIJD als de stam (de ik-vorm). Er staat bij de gebiedende wijs geen onderwerp!

Ga nu naar huis! (Degene die naar huis moet gaan staat er niet bij, zoals bij de pv: Jij gaat nu naar huis).

Slide 10 - Tekstslide

5. Bijvoeglijk naamwoord
Als je een bijvoeglijk naamwoord gebruikt dat is afgeleid van een voltooid deelwoord schrijf je deze in principe zo kort mogelijk. Tenzij er dan een probleem is met de uitspraak.

verbreed --> de verbrede weg
vergroot --> de vergrote foto
gewit --> de gewitte muur

Slide 11 - Tekstslide

5. Bijvoeglijk naamwoord
1. Als een vd eindigt op -en dan schrijf je het bijvoeglijk naamwoord ook met -en.
gelopen --> de gelopen race

2. Na 'te' schrijf je altijd -en.
De te betalen rekening.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is goed geschreven? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Wordt jij later profvoetballer?
B
Deze auto verkeert in goede staat.
C
Ik rustte afgelopen weekend lekker uit.
D
Het meer slibte langzaam dicht.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is fout geschreven?
A
Zij hebben zich gisteren verloofd.
B
Deze trui is verkleurt.
C
De snelweg is verbreedt.
D
Deze woning is helemaal vernieuwt.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is fout? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Hij verwacht een goed cijfer.
B
Het te verwachte cijfer.
C
Het verwachtte rapport.
D
Hij had een mooi rapport verwacht.

Slide 15 - Quizvraag

Haal de infinitief/infinitieven uit deze zin:

Wij willen volgend jaar met onze vrienden naar Canada vliegen.

Slide 16 - Open vraag

Haal de infinitief/infinitieven uit deze zin:

Wij zullen binnen een paar weken gaan verhuizen.

Slide 17 - Open vraag

Haal de infinitief/infinitieven uit deze zin:

Zij willen niet dat wij de hele middag gaan bakken.

Slide 18 - Open vraag

Haal de infinitief/infinitieven uit deze zin:

Zij lopen al de hele ochtend te klieren.

Slide 19 - Open vraag

Schrijf de gebiedende wijs op van:
Houden, worden, geven, lopen, werken.

Slide 20 - Open vraag

Meervouds - n bij verwijzingen
Wanneer schrijf je sommige(n), alle(n), enkele(n), andere(n), vele(n) etc.?
  1. Als het een bijvoeglijk naamwoord is, schrijf je het zonder -n.                        Alle jongens hebben een voetbalbroek aan.
  2. Verwijst het woord naar personen, schrijf je het met -n.                   Sommigen van deze groep sporten liever in een jogging.
  3. Verwijst het woord niet naar personen, schrijf je het zonder-n.                      De boeken uit de mediatheek gaan alle mee naar beneden.

Slide 21 - Tekstslide

Waarom ze in het ziekenhuis liggen? Alle/allen is iets overkomen.
A
alle
B
allen

Slide 22 - Quizvraag

Meervouds -n bij verwijzingen

Slide 23 - Tekstslide

Meervouds-n bij verwijzingen naar personen

Heeft het woord betrekking op personen?
Dan verwijs je met –n.

Velen deden mee aan het sporttoernooi.
Anderen hadden geen zin om mee te doen.
Enkelen hadden zich ziekgemeld.
Sommigen kwamen gewoon niet opdagen.

Slide 24 - Tekstslide

Meervouds-n bij verwijzingen naar dieren/dingen

Heeft het woord betrekking op dieren en dingen?
Dan verwijs je zonder –n

De cadeautjes zijn alle uitgedeeld.
De stoel en de kruk zijn beide nat.
Sommige van de bomen zijn al groot.
Deze winkels gaan alle verhuizen.

Slide 25 - Tekstslide

Boek blz. 75 witte gedeelte
Leer dit overzicht uit je hoofd.

Hoe ga je dat doen?

volgende les oefenen met meervouds-n


Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak de opdracht alleen of in tweetallen.
(let op zachtjes overleggen)
Schrijf altijd een antwoord op
Leg uit hoe je aan je antwoord bent gekomen:
- is het een pv? zoja in welke tijd? etc....

Klaar? Maak opdracht 4 op blz.74, 1, 4, 5 en 6  op blz. 129 

Slide 27 - Tekstslide