Chemisch rekenen

Chemisch rekenen
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 135 min

Onderdelen in deze les

Chemisch rekenen

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
  • Huiswerk
  • Terugblik
  • Leerdoelen
  • Uitleg
  • Vragen
  • Nabespreken
  • Begrippen
  • Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Welke vragen van het huiswerk willen jullie dat ik bespreek?

Slide 3 - Open vraag

Wat voor soort berekeningen doen we bij scheikunde?

Slide 4 - Woordweb

Leerdoelen
  1. Je kunt rekenen met de vaste massaverhouding bij reacties. (T1)
  2. Je kunt de berekening van een massapercentage en een volumepercentage uitvoeren. (T1)
  3. Je kunt rekenen met de molecuulmassa in u en in de wetenschappelijke notatie. (T1)
  4. Je kunt uitleggen wat significante cijfers zijn. (R)
  5. Je kunt rekenen met significante cijfers. (T1)
  6. Je kunt rekenen met de dichtheid in verschillende eenheden.  (T1)
  7. Je kunt uitleggen wat de chemische hoeveelheid van een stof met de eenheid mol is. (R)
  8. Je kunt de molaire massa van een stof berekenen. (T1)
  9. Je kunt chemisch rekenen met de molaire massa en het molaire volume. (T1)
  10. Je kunt de molariteit en concentratie berekenen in mol per liter. (T1)
  11. Je kunt rekenen met kleine hoeveelheden in ppm en ppb. (T1)
  12. Je kunt berekeningen aan reacties uitvoeren volgens een stappenplan van zes stappen. (T1)
  13. Je kunt berekeningen uitvoeren aan reacties met een overmaat van een beginstof. (T1)









Slide 5 - Tekstslide

Significantie
  • Significante cijfers zijn cijfers die de nauwkeurigheid van de meting aangeven. Nullen voor een getal tellen niet mee voor de significantie; nullen aan het einde van een getal tellen wel mee.
  • Bij vermenigvuldigen en delen krijgt de uitkomst evenveel significante cijfers als het minst nauwkeurige meetgegeven.
  • Bij optellen en af trekken schrijf je eerst alle meetresultaten in dezelfde eenheid en dezelfde macht. Het antwoord schrijf je in niet meer decimalen dan het bij de berekening betrokken meetresultaat met het kleinste aantal decimalen.
  • Telwaarden zijn hele getallen die geen invloed hebben op het aantal significante cijfers.




Slide 6 - Tekstslide

Instructie 

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel significante cijfers bevat de meetwaarde: 0,04600
A
2
B
4
C
5
D
6

Slide 8 - Quizvraag

Geef de uitkomst van de berekening met het juiste aantal significante cijfers.
0,2365 x 12,3

Slide 9 - Open vraag

De massa van 12 identieke stukjes koper is 63,6 g.
Bereken de massa van één stukje koper.

Slide 10 - Open vraag

Bereken:
1. Het volume in mL van 5,5 kg kwik
2. De massa in kg van 555 L benzine

Slide 11 - Open vraag

Chemische hoeveelheid
  • De eenheid van de chemische hoeveelheid n is mol. Een mol bevat N⁠A = 6,022 · 1023 (= het getal van Avogadro) deeltjes.
  • De massa in gram per mol van een stof, de molaire massa M, is in getalswaarde gelijk aan de molecuulmassa in u.
  • Het molair volume van een gas V⁠m is voor alle gassen (bij eenzelfde T en p) gelijk.


Slide 12 - Tekstslide


Bereken de molaire massa van de volgende stoffen:
1. ethanol, C2H5OH
2. de edelsteen beril, Al2Be3Si6O18

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide


Bereken het massapercentage zwavel in CH3SH. 
Geef je antwoord in vier significante cijfers.

Slide 15 - Open vraag


Bereken het aantal gram methaanthiol per m3 dat bij de geurdrempel aanwezig is.

Slide 16 - Open vraag


Een stinkdier scheidt 1,5 g methaanthiol af in een ruimte van 20,0 m bij 10,6 m bij 4,0 m.

Bereken of de geurdrempel wordt overschreden.


Slide 17 - Open vraag

Gehaltes
  • De molariteit is het aantal mol per liter; de eenheid is mol L−1 of molair, M.


  • Ook de concentratie heeft als eenheid mol L−1.
  • Bij opgeloste stoffen zet je de formule van de opgeloste deeltjes tussen ‘vierkante haken’ om de concentratie aan te geven.
  • Gehaltes druk je uit in mg/kg, %, ‰, ppm en ppb.



Slide 18 - Tekstslide

Instructie 

Slide 19 - Tekstslide


Bereken hoeveel gram stof je moet afwegen om de volgende oplossingen te maken.
1. 1,23 L 0,840 M NaCl oplossing
2. 60 mL 1,25 M ammoniakoplossing


Slide 20 - Open vraag


Een gas bestaat voor 14,4 massa% uit waterstof en voor 85,6 massa% uit koolstof. De dichtheid van het gas bedraagt 2,5 g dm−3 (T = 273 K, p = p​0).
Bepaal de molecuulformule van het gas.

Slide 21 - Open vraag


Een ruimte van 200 m3 bevat bij 273 K 6,8 mg H2S per kg lucht. Boven dit gehalte ruik je het gas.
a. Bereken of de grenswaarde overschreden is op het moment dat je het gas ruikt.
b. Bereken de concentratie van de reukgrens in volume-ppm.

Slide 22 - Open vraag

Rekenen aan gehaltes
  • De coëfficiënten in een reactievergelijking geven de verhouding weer op microniveau (moleculen) en op macroniveau (mol). Dit heet de stoichiometrische verhouding.
  • Met de molverhouding uit de reactievergelijking kun je berekeningen uitvoeren aan reacties.
  • Het 6-stappenplan voor de berekening kun je ook gebruiken als één van de beginstoffen in overmaat aanwezig is.


Slide 23 - Tekstslide

Rekenen aan gehaltes
  • De coëfficiënten in een reactievergelijking geven de verhouding weer op microniveau (moleculen) en op macroniveau (mol). Dit heet de stoichiometrische verhouding.
  • Met de molverhouding uit de reactievergelijking kun je berekeningen uitvoeren aan reacties.
  • Het 6-stappenplan voor de berekening kun je ook gebruiken als één van de beginstoffen in overmaat aanwezig is.


Slide 24 - Tekstslide


Bakpoeder bevat natriumwaterstofcarbonaat en wordt gebruikt om een luchtige cake te bakken. Een zakje bakpoeder bevat 1,7 g natriumwaterstofcarbonaat. Bij verhitting van bakpoeder treedt de volgende reactie op.
2 NaHCO3(s) → Na2CO3(s) + H2O + CO2(g)
Bereken hoeveel cm3 koolstofdioxide uit één zakje bakpoeder ontstaat bij 298 K en p⁠0.

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide


Geef de vergelijking van de reactie van ilmeniet met waterstof.

Slide 27 - Open vraag


Een mens heeft gemiddeld 1200 dm3 (p​0, T = 298 K) zuurstof per dag nodig.
b. Bereken hoeveel mol zuurstof een mens per dag nodig heeft.
c. Bereken hoeveel kg water per dag nodig is om voldoende zuurstof voor één mens te produceren.
d. Bereken hoeveel kg ilmeniet ontleed moet worden om deze hoeveelheid zuurstof te leveren.

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide


 Geef de reactievergelijking van de ontleding van natriumazide.

Slide 30 - Open vraag


b. Bereken het volume van het luchtkussen dat bij een botsing ontstaat; V⁠m = 24,0 dm3 mol−1.
c. Bereken hoeveel gram FeO(s) minimaal in de airbag aanwezig moet zijn.

Slide 31 - Open vraag

Aan de slag

Slide 32 - Tekstslide

Nabespreking
  1. Je kunt rekenen met de vaste massaverhouding bij reacties. (T1)
  2. Je kunt de berekening van een massapercentage en een volumepercentage uitvoeren. (T1)
  3. Je kunt rekenen met de molecuulmassa in u en in de wetenschappelijke notatie. (T1)
  4. Je kunt uitleggen wat significante cijfers zijn. (R)
  5. Je kunt rekenen met significante cijfers. (T1)
  6. Je kunt rekenen met de dichtheid in verschillende eenheden. (T1)
  7. Je kunt uitleggen wat de chemische hoeveelheid van een stof met de eenheid mol is. (R)
  8. Je kunt de molaire massa van een stof berekenen. (T1)
  9. Je kunt chemisch rekenen met de molaire massa en het molaire volume. (T1)
  10. Je kunt de molariteit en concentratie berekenen in mol per liter. (T1)
  11. Je kunt rekenen met kleine hoeveelheden in ppm en ppb. (T1)
  12. Je kunt berekeningen aan reacties uitvoeren volgens een stappenplan van zes stappen. (T1)
  13. Je kunt berekeningen uitvoeren aan reacties met een overmaat van een beginstof. (T1)

Slide 33 - Tekstslide



  • Significant
  • Meetwaarden
  • Telwaarden
  •  Chemische hoeveelheid
  • Getal van Avogadro NA
  • Molaire massa (M)
  • Molair volume (Vm)


  • Gehalte
  • Concentratie
  • Molariteit (molair, M, mol L-1)
  • Stoichiometrisch verhouding
  • Overmaat
  • Ondermaat
Begrippen uit deze les

Slide 34 - Tekstslide


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 35 - Open vraag


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 36 - Open vraag

Huiswerk

Slide 37 - Tekstslide