Examentraining - laatste loodjes

Spelling en veelgemaakte fouten
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling en veelgemaakte fouten

Slide 1 - Tekstslide

Quiz eindexamen Nederlands

Slide 2 - Tekstslide

Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden
timer
1:00
maar, daarentegen
Bijvoorbeeld, neem nou
Ten eerste, als laatste, ABC
Eerst, vervolgens, daarna
Doordat, waardoor
Tijdsvolgorde
Oorzaak- gevolg
Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld

Slide 3 - Sleepvraag

Op welke manier kan een tekst niet worden ingeleid?

Door ….
A
Een deskundige voor te stellen
B
De aanleiding te geven voor het schrijven van de tekst
C
Een conclusie te trekken
D
Een voor de tekst belangrijke vraag te stellen

Slide 4 - Quizvraag

Wat wil men weten als er wordt gevraagd naar de aanleiding van het schrijven van de tekst?
A
Hoe de schrijver op het idee is gekomen om de tekst te gaan schrijven
B
Voor wie de tekst bedoeld is (publiek)
C
Wat het doel is van de tekst
D
Welke tekstsoort het is

Slide 5 - Quizvraag

Een artikel bestaat uit 7 alinea’s. Welke alinea’s vormen hoogstwaarschijnlijk het middenstuk/kern?
A
1 t/m 7
B
2 t/m 7
C
2 t/m 6
D
3 t/m 5

Slide 6 - Quizvraag

Wat moet je doen als je een tussenkopje moet bedenken voor meerdere alinea’s?
A
Kijken waar de eerste alinea over gaat
B
Kijken waar de hele tekst over gaat
C
Zoeken naar de hoofdgedachte van de tekst
D
Kijken naar de overeenkomst tussen de alinea's

Slide 7 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort NIET bij het redengevend tekstverband?

A
daarom
B
want
C
omdat
D
daarmee

Slide 8 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort NIET bij het tekstverband OPSOMMING?

A
bovendien
B
zoals
C
verder
D
ook

Slide 9 - Quizvraag

De oogst is mislukt, doordat het al maanden ontzettend heet is.

Welk tekstverband (en volgorde) zit in deze zin?
A
gevolg - oorzaak
B
oorzaak - gevolg
C
middel - doel
D
doel - middel

Slide 10 - Quizvraag

Als er gevraagd wordt naar het (tekst)verband tussen alinea 3 en 4, waar ga je dan als eerste kijken?
A
In de eerste zin van alinea 3
B
In de laatste zin van alinea 3
C
In de eerste zin van alinea 4
D
Je leest gewoon het hele stuk door.

Slide 11 - Quizvraag

Welke uitspraak is niet objectief, dus geen feit?
A
Er wonen in Dubai 2,1 miljoen mensen.
B
In Dubai kun je in de zomer niet buiten voetballen.
C
De meeste inwoners van Dubai komen uit India.
D
In Dubai staat de hoogste toren van de wereld.

Slide 12 - Quizvraag

Disney neemt afscheid van de klassieke eigenschappen van de sprookjesprinses.

Rapunzel
afscheid disneyprinsessen
onderwerp
deelonderwerp
hoofdgedachte

Slide 13 - Sleepvraag

Welke manier van het noteren van een adres is juist?

A
SG de Overlaat Postbus 259 5104 AG Waalwijk T.a.v. dhr. Dooijes
B
SG de Overlaat T.a.v. dhr. Dooijes Postbus 259 5104 AG Waalwijk
C
T.a.v. dhr. O. Dooijes SG de Overlaat Postbus 259 5104 AG Waalwijk
D
SG de Overlaat Postbus 259 T.a.v. dhr. Dooijes 5104 AG Waalwijk

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent t.a.v. in een zakelijke brief zoals T.a.v. mw. Deelstra?

A
ter aandacht van
B
te aangeschreven voor
C
ter attentie van
D
te attenderen voor

Slide 15 - Quizvraag

Welke datum- en plaatsnotering in een zakelijke brief is juist?

A
23 mei 2023, Doorn
B
Doorn, 23-5-2023
C
23-5-23 Doorn,
D
Doorn, 23 mei 2023

Slide 16 - Quizvraag

Op welke manier sluit je je zakelijke brief af?
A
M.v.g. Voor- en Achternaam
B
Groeten, Voor- en Achternaam
C
Met vriendelijke groet, Voor- en Achternaam
D
Tot ziens, Voor- en Achternaam

Slide 17 - Quizvraag

Hoe lang duurt het examen (zonder extra tijd)?
A
120 minuten
B
140 minuten
C
100 minuten
D
90 minuten

Slide 18 - Quizvraag

Mag je een woordenboek gebruiken bij het Centraal Examen?
A
Ja!
B
Nee!

Slide 19 - Quizvraag

Moet de komma vóór want of erna?

Ik ga weg want dit is stom.
A
voor want
B
na want

Slide 20 - Quizvraag

Welke fouten vallen mij veel op?
  • werkwoordspelling:  word/wordt, gebeurt/gebeurd, bedoelt/bedoeld
  • Hoofdletters!!!! Begin van de zin! Achternaam! Merken/bedrijven!
  • stageovereenkomst, vrijwilligerswerk, sollicitatiegesprek, ....
  • me fiets -> MIJN fiets
  • getallen voluit schrijven -> twee redenen, drie voorbeelden

Slide 21 - Tekstslide

Hij ... dat niet zo.
A
bedoelt
B
bedoeld

Slide 22 - Quizvraag

Hij heeft dat niet zo ...
A
bedoelt
B
bedoeld

Slide 23 - Quizvraag

Wat ... er tijdens de reclame?
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 24 - Quizvraag

Ik ..... dat niet.
A
wil
B
wou (kies dit niet!!!! Dit is spreektaal)

Slide 25 - Quizvraag

Waarom ... jij nooit eens volwassen?
A
word
B
wordt
C
wort (Kies dit alsjeblieft niet, dit woord bestaat niet)

Slide 26 - Quizvraag

Wanneer ... je buurman geïnstalleerd als prins carnaval?
A
word
B
wordt

Slide 27 - Quizvraag

Ik snap echt niet dat je dat niet ...
A
wil
B
wilt

Slide 28 - Quizvraag

Maar de vraag is of hij het ook ...
A
wil
B
wilt

Slide 29 - Quizvraag

Maar waarom ... de buurman dan niet helpen?
A
wil
B
wilt

Slide 30 - Quizvraag

Hoe schrijf je de naam juist?
A
mevrouw De Vries
B
mevrouw de Vries

Slide 31 - Quizvraag

Mam! Neem jij even ... fiets mee?
A
me
B
mijn
C
mein
D
men

Slide 32 - Quizvraag

De media ... er ook een mening over.
A
heeft
B
hebben

Slide 33 - Quizvraag

Verbeter de zin: Ik wou uw iets vragen.

Slide 34 - Open vraag

Verbeter de zin: Ik vindt het niet kunnen!

Slide 35 - Open vraag

Ik schrijf u deze ..............., omdat er in de klas een discussie was over duurzaamheid.

A
e-mail
B
mail
C
email
D
mailtje

Slide 36 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Naar aanleiding van
B
Na aanleiding van

Slide 37 - Quizvraag

We zouden ... graag willen interviewen, omdat we benieuwd zijn naar .... mening.
A
u / u
B
uw / u
C
uw / uw
D
u / uw

Slide 38 - Quizvraag

Welke tijd is verkeerd geschreven?
A
12:45 uur
B
12:45 u
C
kwart voor één
D
kwart voor 1

Slide 39 - Quizvraag

'We wouden vragen of u bij ons op school kunt komen.'
Verbeter deze zin.

Slide 40 - Open vraag

Ik ... jou aardig.
Wat is er ...?
Er ... hier van alles!
Piet ... mij vervelend.
gebeurd
gebeurt
vindt
vind

Slide 41 - Sleepvraag

Persoonlijk versus bezittelijk:
Persoonlijk vnw.
Bezittelijk vnw.
me 
mijn                             tas
jou
jouw                             tas
u
uw                                 tas
zij
hun                               tas

Slide 42 - Tekstslide

Dat is ... tas.
Hij houdt van ... .
Is dat ... fiets?
Hij ziet ... niet staan.
me
mijn
jou
jouw

Slide 43 - Sleepvraag