Wat wordt de prijs?

Wat wordt de prijs?
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat wordt de prijs?

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Een winkelier koopt zijn producten in tegen een inkoopprijs. Wie bepaalt
die inkoopprijs?
A
Een consument die veel koopt bij de slager.
B
Een winkelier die broodjes verkoopt.
C
Een fabrikant die hagelslag verkoopt aan de supermarkt.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de inkoopprijs?
A
De prijs die je betaalt in de winkel
B
De prijs waarvoor een bedrijf goederen verkoopt
C
De prijs die we betalen om goederen te exporteren
D
De prijs waarvoor een bedrijf goederen inkoopt.

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Hoe noemen we de brutowinst die vaak uitgedrukt wordt als percentage van de inkoopprijs?
A
Brutowinstmarge
B
Brutomarge
C
Nettowinstmarge
D
Nettomarge

Slide 6 - Quizvraag

De inkoopprijs van een boek is €3,40. De brutowinstopslag is 64% van de inkoopprijs. Wat is de verkoopprijs?
A
€4,59
B
€5,58
C
€2,18
D
€3,90

Slide 7 - Quizvraag

Een winkelier koopt zijn producten in tegen een inkoopprijs. Wie bepaalt
die inkoopprijs?
A
Een consument die veel koopt bij de slager.
B
Een winkelier die broodjes verkoopt.
C
Een fabrikant die hagelslag verkoopt aan de supermarkt.

Slide 8 - Quizvraag

De inkoopprijs van een tafel is € 200.
De brutowinstmarge is 45% van de inkoopprijs.


Verkoopprijs wordt dan:
A
€90
B
€245
C
€290
D
€45

Slide 9 - Quizvraag

De brutowinst is 20% van de inkoopprijs. De inkoopprijs is € 100. Hoeveel € is de verkoopprijs?
A
20 euro
B
80 euro
C
100 euro
D
120 euro

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Hoe bereken je de verkoopprijs?

Verkoopprijs = ...
A
winst x verlies
B
verkoopprijs - afzet
C
brutowinstopslag x verlies
D
inkoopprijs + brutowinstopslag

Slide 12 - Quizvraag

De brutowinst is 40% van de verkoopprijs. De inkoopprijs is € 180,-.
Hoe hoog is de verkoopprijs?
A
€ 252,-
B
€ 300,-

Slide 13 - Quizvraag

Verkoopprijs = ?
A
Inkoopprijs + afzet
B
Inkoopprijs + nettowinst
C
Inkoopprijs + brutowinstopslag
D
afzet + consumentenprijs

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de afzet?
A
Het aantal verkochte producten
B
de waarde van de verkochte producten
C
Het aantal producten dat je hebt ingekocht
D
De waarde van de producten die je hebt ingekocht

Slide 16 - Quizvraag

Wat is afzet?
A
het totaalbedrag van de verkopen van een onderneming
B
het aantal verkochte eenheden in een periode

Slide 17 - Quizvraag

Afzet is
A
Het aantal verkochte goederen
B
Het bedrag dat je moet betalen voor je goederen
C
Het aantal verkochte goederen in geld

Slide 18 - Quizvraag

Krijn heeft een bloemenwinkel. Zijn omzet was vorig jaar €250.000. Dit jaar stijgt zijn omzet met €50.000. Zijn omzet stijgt dit jaar met.
A
25%
B
20%
C
5%

Slide 19 - Quizvraag

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Kosten + Verkoopprijs

Slide 20 - Quizvraag

Omzet berekenen

Omzet = afzet × verkoopprijs

Thomas heeft een fietsenzaak. Deze week verkoopt hij 33 fietsen.
De verkoopprijs van een fiets is € 690.
Bereken de omzet van deze week.
A
€ 22.770
B
€ 690
C
33.000
D
€ 20.991

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide