2 kader/gemengd - 1.8 deel 1

Welkom 2K2!
We starten met spelling, 
daarna gaan we verder met de fictieopdracht! 
Werkboek 1.8 - Spelling

Blz 76
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom 2K2!
We starten met spelling, 
daarna gaan we verder met de fictieopdracht! 
Werkboek 1.8 - Spelling

Blz 76

Slide 1 - Tekstslide

Pak je werkboek erbij
In deze paragraaf leer je:

• Hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed spelt;

• Hoe je deze leestekens goed gebruikt: punt, komma, uitroepteken, vraagteken, aanhalingstekens;

Slide 2 - Tekstslide

    Persoonsvorm tegenwoordige tijd
     Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd (t.t):



ik of jij erachter
Stam
ik word, vind jij
jij/hij/zij/het/u
(enkelvoud)

Stam + t

behalve als je of jij achter de persoonsvorm staat
jij wordt, zij vindt


Loop jij met me mee?
wij/zij/jullie
(= meervoud,meerdere personen)
hele werkwoord
wij vinden, jullie worden 
worden= hele werkwoord      worden- en = de stam

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Oefenen op het wisbordje

Slide 5 - Tekstslide

Hoe spel je de persoonsvorm tegenwoordige tijd?
A
met kofschiptaxi/sexy fokschaap
B
op gevoel
C
ik-vorm of ik-vorm + t

Slide 6 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 7 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
Jij vindt het leuk
B
Jij vind dit leuk

Slide 8 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
Hij onthoud de woorden
B
Hij onthoudt de woorden

Slide 9 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
Jij wordt al heel lang
B
Jij word al heel lang

Slide 10 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
Loop jij weg?
B
Loopt jij weg?

Slide 11 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
Zwaait je naar mij?
B
Zwaai je naar mij?

Slide 12 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
Raad jij het juiste woord?
B
Raadt jij het juiste woord?

Slide 13 - Quizvraag

Maken 
Opdracht 3, 4 en 5
op blz 77 +78

Klaar? - Nakijken en verder met je fictieopdracht

Slide 14 - Tekstslide

Spelling les 2

Slide 15 - Tekstslide

Schrijf in je schrift wanneer je de volgende leestekens gebruikt:


Kijk in de lesstof

Punt, komma, uitroepteken, vraagteken, aanhalingstekens

Slide 16 - Tekstslide

In je werkboek
Startopdracht:
Maak opdracht 6a+b
Gebruik hiervoor tekst 1 op blz. 78

Slide 17 - Tekstslide

Spelling les 2
Welkom 2K2!
Hang je jas over je stoel en zet je tas op de grond
Leg je werkboek op tafel en een pen

Slide 18 - Tekstslide

Leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht

Klaar?
Woorden met de ch die je uitspreekt als {sj}
de champignons                      parachute
chanteren                                  rechercheur
chatten                                       capuchon
de chips                                      branche
de chocoladebol                      machine
chagrijnig                                
Chinees                                       de sjaal
champagne                                sjoelen
                                                       sjalot


Slide 20 - Tekstslide

Maak het werkblad met de 'ch' woorden
Klaar?
- Laat opdracht 5 nakijken door de docent

- Ga verder met je leesopdracht of
- Ga verder met Test jezelf op de computer of
- Lees verder in je leesboek 

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht

Klaar?
Maak het werkblad met de 'ch' woorden

Slide 22 - Tekstslide