M2, 1.8 spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Planning komende weken:

Voor de toetsweek: taaltoets

Na de toetsweek: boektoets

1.8 spelling

In deze paragraaf herhaal je: 

- Hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed spelt;

- Hoe je deze leestekens goed gebruikt: punt, komma, uitroepteken, vraagteken

In deze paragraaf leer je:

- aanhalingstekens goed gebruikt.

- tien dicteewoorden.

Doe je wel voorzichtig

1. punt
2. vraagteken
3. uitroepteken
4. komma

Vandaag gaan we aan de slag met spelling

1. punt
2. vraagteken
3. uitroepteken
4. komma

Hij (verhuizen) naar een nieuw dorp.

1. verhuis
2. verhuist
3. verhuisd
4. verhuizen

Hoe (vinden) je de persoonsvorm?

1. vind
2. vindt
3. vin
4. vindtd

Hij (zijn) een heel stuk omgelopen.

1. is
2. ging
3. was
4. ben

Maak de instapopdracht

Maak opdracht 1a, 1b en 1c. 

Wat is de regel bij hij, zij of het in de tegenwoordige tijd?

Persoonsvorm tegenwoordige tijd/verleden tijd
Tegenwoordige tijd gaat voor verleden tijd

(smelten) De boter ... in de pan.

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Tegenwoordige tijd gaat voor verleden tijd

(laden) Waarom ... jij die auto zo vol?

Persoonsvorm tegenwoordige tijd/verleden tijd
Tegenwoordige tijd gaat voor verleden tijd

(braden) ... je moeder dat vlees zelf?

Weektaak

M. spelling 1.8 opdracht 1 t/m 8 en 10

M. spelling 2.8 opdracht 1 t/m 7