Les 26 - H4 Spelling: afkortingen en symbolen

Welkom

Voordat de timer afgaat...

- Nederlands boek en schrift
- Jas uit
- Tas van tafel
- Telefoon in tas
timer
2:00
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 3 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Voordat de timer afgaat...

- Nederlands boek en schrift
- Jas uit
- Tas van tafel
- Telefoon in tas
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

YES-WEEK 2

H3 Lezen: Argumentatie 1
H4 Lezen: Argumentatie 2
H3 Woordenschat: Metonymie
H4 Woordenschat: Pleonasme en tautologie 
H3 Grammatica
- Verwijzen 
- Wederkerend en wederkerig voornaamwoord 
H4 Grammatica
- Beknopte bijzin
- Tussenwerpsel
H3 Spelling
- Getallen
- Herhaling werkwoordsvormen
H4 Spelling
- Woorden korter schrijven
- Werkwoordsvormen

Slide 2 - Tekstslide

Lesplanning
- Lesdoel
- Herhaling: wat weet je nog?
- Voorkennis: wat weet je al?
- Instructie h4 spelling: afkortingen en symbolen
- Zelfstandig werken/verlengde instructie
- Afsluiting

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling: wat weet je nog?
Bekijk de zinnen. Wat zijn de tussenwerpsels (ts)?

'
Jawel, ik ga wel mee!
Au, dat doet pijn!
He, jij daar!
'Tuut!' klonk de auto

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling: wat weet je nog?
Wat voor tussenwerpsel is het?


Jawel, ik ga wel mee!
Au, dat doet pijn!
He, jij daar!
'Tuut!' klonk de auto
Emotie
Sociaal contact
Bevestiging/ontkenning
Klanknabootsing 

Slide 5 - Tekstslide

Herhaling: wat weet je nog?
Wat voor tussenwerpsel is het?


Jawel, ik ga wel mee!
Au, dat doet pijn!
He, jij daar!
'Tuut!' klonk de auto
Emotie
Sociaal contact
Bevestiging/ontkenning
Klanknabootsing 

Slide 6 - Tekstslide

Voorkennis: wat weet je al?
Hoe noem je de onderstaande woorden?

- Z.s.m.
- Pin
- btw
- airco
- V/ ml / GB

Slide 7 - Tekstslide

Voorkennis: wat weet je al?
- Z.s.m. = zo snel mogelijk 
-> Afkorting
- Pin = persoonlijk identificatienummer
-> Letterwoord 
- btw = belasting over de toegevoegde waarde
-> Initiaalwoord 
- airco = airconditioning
-> Verkorting 
- V/ ml / GB = Volt, milliliter, gigabyte
-> Symbool
Wat is het doel van dit allemaal?

Slide 8 - Tekstslide

Voorkennis: wat weet je al?
- Z.s.m. = zo snel mogelijk 
-> Afkorting
- Pin = persoonlijk identificatienummer
-> Letterwoord 
- btw = belasting over de toegevoegde waarde
-> Initiaalwoord 
- airco = airconditioning
-> Verkorting 
- V/ ml / GB = Volt, milliliter, gigabyte
-> Symbool
Doel: woorden korter maken

Slide 9 - Tekstslide

Woorden korter maken
Manier 1: Afkortingen
= woord(groep) afkortingen naar een paar letters
- spreek je uit als het oorspronkelijke woord
- schrijf je met punten 
- hoofdletter als het normaal ook een hoofdletter heeft 

Voorbeeld:
-z.s.m. = zo snel mogelijk
- Z.M. = Zijne Majesteit 

Slide 10 - Tekstslide

Woorden korter maken
Manier 2: Letterwoord
= bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep
- je spreekt het uit als een woord
- zonder punten
- hoofdletters indien normaal ook

Voorbeeld: pin
- heel woordgroep = persoonlijk identificatienummer 
- je spreekt het uit als 'pin'

Slide 11 - Tekstslide

Woorden korter maken
Manier 3: Initiaalwoord 
= zelfde als letterwoord: bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep
- verschil letterwoord: initiaalwoord spreek je uit als losse letters

Voorbeeld: NS
- heel woordgroep = Nederlandse Spoorwegen 
- je spreekt het uit als 'N S' 

Slide 12 - Tekstslide

Woorden korter maken
Manier 5: Symbool 
= een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta
- je spreekt het symbool uit als het woord waar het voor staat

Bijvoorbeeld: 
V = Volt
ml = milliliter 

Slide 13 - Tekstslide

Woorden korter maken
Manier 4: Verkortingen 
= opgebouwd uit een of meer (delen van) lettergrepen 
- je spreekt verkorting uit als een woord

Bijvoorbeeld: Wifi
- heel woordgroep: wireless fidelity 

Slide 14 - Tekstslide

Een voorbeeld van een letterwoord is:
A
RIAGG
B
vip
C
E.H.B.O.
D
vmbo

Slide 15 - Quizvraag

'W' is een symbool voor?
A
WhatsApp
B
Watt
C
wereld
D
wattage

Slide 16 - Quizvraag

Afkortingen
Welke afkorting is correct geschreven?
aanstaande
A
as
B
a.s.
C
as.

Slide 17 - Quizvraag

Een voorbeeld van een initiaalwoord is:
A
uv
B
z.s.m.
C
ml
D
a.s.

Slide 18 - Quizvraag

Zelfstandig werken / verlengde instructie
Wat
Hoofdstuk 4 Spelling
Blz. 130-132
Opdracht 1, 2 en 3
Hoe
Werkblad + schrift
Hulp
Zelfstandig of uitleg (bij mij)
Tijd
25 minuten
Klaar?
Goed! Verder met huiswerk 
Blz. 132-133
Opdracht 7 en 8
timer
15:00

Slide 19 - Tekstslide