fictie abc opdracht

Fictie
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Fictie- ABC opdracht : inleveren 21 april 16.00 uur
Fictie- ABC opdracht : inleveren 22 april 16.00 uur

Slide 2 - Tekstslide

A-Angst, het komt bijna overal in het boek voor.Stach moet meerdere opdrachten uitvoeren die levensgevaarlijk zijn. Als er een opdracht komt waar Stach niet bang voor is zijn het de andere mensen die angst hebben.
   
D. Dylan: Is een flat character. Hij komt vaker in het verhaal terug met ideeën, grappen en uitvindingen. Hij is de flat character omdat hij zich niet ontwikkelt in het verhaal. Hij blijft hetzelfde, wat er ook gebeurt.
Voorbeelden ABC

Slide 3 - Tekstslide

Even terugkijken
Mijn vader heeft boeken over de Griekse geschiedenis gelezen.
Wij zaten te vissen aan de waterkant.
Zij hebben die post op Instagram
gezet..
Pak dat boek even!
In welke zin staat geen lijdend voorwerp?
boeken over de Griekse geschiedenis
Geen lijdend voorwerp
die post
dat boek

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Wat ga je doen?

  • Zorg dat je derde boek uit is.
  • Je maakt een begrippenlijst bij je boek van A t/m Z.
  • Achter elke letter schrijf je een begrip met uitleg in twee tot drie zinnen.
  • Leg uit waarom je het begrip gekozen hebt of waarom het belangrijk is.
  • Via het ABC wordt het verhaal duidelijk.


  • Zorg dat je leesboek uit is.
  • Je maakt een begrippenlijst bij je boek van A t/m Z.
  • Achter elke letter schrijf je een begrip met uitleg in twee tot 
  • drie zinnen.
  • Leg uit waarom je het begrip gekozen hebt of waarom 
  • het belangrijk is.
  • Via het ABC wordt het verhaal duidelijk.
Opdracht
Wat ga je doen?

Slide 6 - Tekstslide



  • Maximaal drie namen van mensen en maximaal drie aardrijkskundige namen.
  • Vijf jokers=je mag vijf letters overslaan. Schrijf wel die letter op en zet erachter JOKER.
  • Bij tien begrippen moet je een bijpassend plaatje zoeken.
  • Gebruik de theorie uit deze les over personages, einde van het boek, spanning in een verhaal.
Inhoud
Wat komt in het ABC?

Slide 7 - Tekstslide

A=Angst. Wat is je grootste angst? Als je aan de fright night wil meedoen, moet je invullen wat je grootste angst is.
B=Belangrijk. De vrienden zijn heel belangrijk voor Dylan omdat ze hem door een moeilijke tijd en door de Fright night heen helpen.
C=Joker


Voorbeeld
Fright night

Slide 8 - Tekstslide



Maak een ABC bij je leesboek. Bij elke letter van het alfabet vul je iets in dat met het boek te maken heeft.
Gebruik daarbij ook de theorie uit deze les over:
  • personages
  • einde van het boek
  • spanning krijgen in een verhaal
Weet je niets in te vullen bij een letter: je mag achter vijf letters het woord JOKER schrijven.

Dus
Samengevat

Slide 9 - Tekstslide

 

-belangrijke persoon in een verhaal
-moet meestal een probleem oplossen
-verandert daardoor meestal
-lijkt een echte persoon
-heeft een duidelijk karakter.

 

-loopt rond in het verhaal maar is niet belangrijk
-je weet weinig van deze persoon
-soms weet je de naam maar van zijn/haar karakter weet je nauwelijks iets.
Round character
Flat character 

Slide 10 - Tekstslide


Wat betekent
Realistische fictie?
A
Echt gebeurd
B
Verzonnen maar lijkt net echt
C
Verzonnen

Slide 11 - Quizvraag


A
prentenboek=fictie
B
prentenboek=non-fictie

Slide 12 - Quizvraag


A
instructie handen wassen= fictie
B
instructie handen wassen=non-fictie

Slide 13 - Quizvraag


  • Verzonnen
  • Verhalen, strips,boeken, films, gedichten
  • Kan net echt lijken:
     realistische fictie

 
  • Waar gebeurd
  • Krantenartikelen, documentaires, films
  • Gebaseerd op feiten
  • Kan gecontroleerd worden.
Fictie
betekent:
Non-fictie
betekent:

Slide 14 - Tekstslide

 
  • Gesloten einde
  • De lezer krijgt op bijna al zijn vragen antwoorden.
 
  • Open einde
  • Er blijven nog veel vragen over. De lezer moet dus zelf een beetje bedenken hoe het boek afloopt.
Einde van een boek
Einde van het boek

Slide 15 - Tekstslide

  • De achtergrond van het verhaal is spannend: slecht weer/donker/ nacht.
  • De schrijver begint met een onopgelost raadsel of moord. Je wilt weten wat er gebeurd is.
  • Elk hoofdstuk eindigt op een moment dat het juist heel spannend is: cliffhanger.
  • Volgende filmpje: Mel Wallis de Vries vertelt over spanning.
Hoe zorgt een schrijver voor
spanning?

Slide 16 - Tekstslide




De Gootsteen Griezel
Langzaam deed Katrina het kastdeurtje weer open en gluurde naar binnen om te kijken of de muis inderdaad verdwenen was.Het was aardedonker in het gootsteenkastje. Katrina kon eerst niets anders onderscheiden
dan een paar buizen en de vage omtrekken van wat spullen die er nog stonden.Met bonzend hart wurmde ze zich half het kastje in.Plotseling zag ze achter de afvoer twee groene, opgloeiende spleetjes, vlak naast elkaar.
Waren dat... ogen?

Lees de tekst. Wat maakt de tekst spannend?

Slide 17 - Tekstslide

Enge titel
Geheimzinnige personen
Donkere achtergrond.
Mensen zijn bang.
Spannende bijvoeglijke naamwoorden


Maak een verhaal spannend...

Slide 18 - Tekstslide