fictie abc opdracht

1 / 15
volgende
Slide 1: Link
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Link

Fictie- ABC opdracht bij derde boek

Slide 2 - Tekstslide

Wat ga je doen?

  • Zorg dat je derde boek uit is.
  • Je maakt een begrippenlijst bij je boek van A t/m Z.
  • Achter elke letter schrijf je een begrip met uitleg in twee tot drie zinnen.
  • Leg uit waarom je het begrip gekozen hebt of waarom het belangrijk is.
  • Via het ABC wordt het verhaal duidelijk.
Wat ga je doen?
  • Zorg dat je derde boek uit is.
  • Je maakt een begrippenlijst bij je boek van A t/m Z.
  • Achter elke letter schrijf je een begrip met uitleg in twee tot 
  • drie zinnen.
  • Leg uit waarom je het begrip gekozen hebt of waarom 
  • het belangrijk is.
  • Via het ABC wordt het verhaal duidelijk.
  • Inleveren via mail als bijlage of maak een foto van je ABC.
  • Mailen: uiterlijk 20 mei om 16.00 uur.

Slide 3 - Tekstslide

Wat moet erin staan?
  • Maximaal drie namen van mensen en maximaal drie aardrijkskundige namen.
  • Vijf jokers=je mag vijf letters overslaan. Schrijf wel die letter op en zet erachter JOKER.
  • Bij tien begrippen moet je een bijpassend plaatje zoeken.
  • Gebruik de theorie uit deze les over personages, einde van het boek, spanning in een verhaal.

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld boek Fright night
A=Angst. Wat is je grootste angst? Dat moet ingevuld worden om mee te doen aan de Fright night.
B=Belangrijk. De vrienden zijn heel belangrijk voor Dylan omdat ze hem door een moeilijke tijd en door de Fright night heen helpen.
C=Joker


Slide 5 - Tekstslide

Opdracht ABC bij derde gelezen boek:
Maak een ABC bij je leesboek. Bij elke letter van het alfabet vul je iets in dat met het boek te maken heeft.
Gebruik daarbij ook de theorie uit deze les over:
  • personages
  • einde van het boek
  • spanning krijgen in een verhaal
Weet je niets in te vullen bij een letter: je mag achter vijf letters het woord JOKER schrijven.
Inleveren: woensdag 20 mei uiterlijk 16.00 uur. Via mail.

Slide 6 - Tekstslide

Fictie betekent:
A
Echt gebeurd
B
Verzonnen maar lijkt net echt
C
Verzonnen

Slide 7 - Quizvraag

Fictie
Non-
fictie

Slide 8 - Sleepvraag


A
prentenboek=fictie
B
prentenboek=non-fictie

Slide 9 - Quizvraag


A
instructie handen wassen= fictie
B
instructie handen wassen=non-fictie

Slide 10 - Quizvraag

Fictie
  • Verzonnen
  • Verhalen, strips,boeken, films, gedichten
  • Kan net echt lijken:
     realistische fictie

Non-fictie
  • Waar gebeurd
  • Krantenartikelen, documentaires, films
  • Gebaseerd op feiten
  • Kan gecontroleerd worden.

Slide 11 - Tekstslide

Personages
  • Sympathiek=aardig
  • Round character=je karakter ontwikkelt zich (wordt anders door wat meemaakt). Je leest gedachten en gevoelens van de persoon.
  • Het zijn hoofdpersonen
Personages
  • Antipathiek=onaardig
  • Flat character= nauwelijks karakterontwikkeling. Je leert de persoon niet echt kennen.
  • Het zijn bijpersonen

Slide 12 - Tekstslide

Einde van het boek
  • Gesloten einde=je krijgt op bijna al de vragen die je hebt ook antwoorden.
Einde van het boek
  • Open einde=er blijven nog veel vragen over. Je moet dus zelf een beetje bedenken hoe het boek afloopt.

Slide 13 - Tekstslide

Spanning in een verhaal
  • De schrijver zorgt ervoor dat de achtergrond van het verhaal spannend is= slecht weer/donker/ nacht.
  • De schrijver begint met een onopgelost raadsel of moord. Je wilt weten wat er gebeurd is.
  • De schrijver eindigt elk hoofdstuk  op een moment dat het juist heel spannend is=cliffhanger.
  • Volgende filmpje: Mel Wallis de Vries vertelt over spanning.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video